Met het na galmende geluid van een schreeuw in haar hoofd schoot Chaitanya wakker. Haar ademhaling was snel, angstig, net zoals haar droom was geweest. Ondanks dat ze deze droom al maandenlang iedere keer weer had, werd de pijn er niet minder om. Het was haar schuld, haar schuld, haar schuld...
Moeizaam krabbelde de bezwete merrie overeind, ademde heel diep de koude lucht in van de nacht, in poging tot haar hoofd te verfrissen. Niet dat het hielp. Het werd winter, dat was te merken. Ze had nog nooit een winter - och, geen enkel seizoen trouwens - meegemaakt helemaal alleen. Het deed haar denken aan de tijd dat alles nog goed was, dat haar mens haar een groot deken gaf gebreid van schapenwol, voor de koudste winternachten. Ze vroeg zich af of het hier in dit gebied ook zou sneeuwen.
Waar was ze eigenlijk, en hoe was ze hier terechtgekomen? De merrie liet haar blik glijden over het landschap, maar het grauwe landschap zei haar niets. Misschien overdag wel, dacht de merrie. Ze zou nu toch niet meer ergens anders naartoe gaan, dat kon hartstikke riskant zijn, toch? Maar hier blijven slapen deed ze ook niet, besloot ze. Ze wou niet weer dat die droom terug komen zou. Het leek alleen maar of ze erger werden, ondanks dat het telkens hetzelfde was. Chait liet haar blik afdwalen naar de maan, die helder achter een paar grijze wolkjes scheen. Als hier wolven waren geweest, had ze vast een huil gehoord. Dat waren geluiden die de kinderen 's nachts op het kamp wakker maakten en Chaitanya werd er dan ook vaak wakker van, want de eenzame roep gaf haar altijd rillingen over haar rug. En nu kon ze het gevoel alleen maar begrijpen.
Chaitanya wist ook niet zo goed wat ze wilde. Ze had hier nog in een kudde gezeten, maar daar was ze snel weer uit gegaan. Als ze er nu nog in had gezeten, zou ze dan evengoed alleen zijn? Na haar kudde was ze Desolate tegen gekomen. Hij wist precies hoe de merrie zich voelde. Begrip was dan ook iets waar de merrie meer naar streefde dan medelijden. Het was toch haar schuld! Alleen al bij die gedachte schoot en een pijnlijke steek door haar borst. Maar zo'n soort pijn was ze inmiddels wel gewend.
Zelfmedelijden had ze ook niet. Wat zou het voor een zin hebben? De hele dag rondlopen lullen over hoe zielig je bent? Daar voelde het indianenpaard niet zoveel voor. Maar dat kon ook aan haar liggen. Misschien lag het ook wel aan haar dat Desolate opeens totaal foetsie was. Ze had naar hem gezocht, maar het leverde niet veel op. De merrie besloot voor toen maar dat hij waarschijnlijk niet terug zou komen. Maar ergens in haar hart flikkerde nog altijd een sprankeltje hoop.
De merrie besloot toch een klein stukje verder te lopen. De afgelopen weken was ze amper andere paarden tegengekomen, en ondanks dat de kans nu wel héél klein was dat ze een paard zou tegenkomen in het midden van de nacht in dit afgestorven gebied, had ze nu wel behoefte aan wat gezelschap. Ze kon het niet staan nu alleen te zijn, iets wat ze nooit meer leuk vond als ze een nachtmerrie had gekregen. Vroeger droomde ze ook wel eens naar, maar dan vaak over haar veulens en wat hen was overkomen - ze heeft in totaal drie pleegveulentjes gehad waarvan ze geen flauw idee heeft waar die nu zijn, ach ja, ze heeft geen flauw idee waar haar hele stam is -, en dan wou ze het liefste alleen zijn. Maar toen was ze ook omringd met mensen en dieren die van haar hielden, en zij hield ook van hen. Nu was ze akelig alleen.
En dat was allemaal haar schuld.
Niet zo denken.
Maar het was toch haar schuld! Als ze nou-Nee! Niet zo denken!
Ook van die stemmetjes en de discussies met zichzelf had de merrie meer dan genoeg. Met een pijnlijk gevoel in haar borst strompelde de merrie verder. Moe was ze nu helemaal niet meer, ondanks haar ontzettende slaaptekort. Oh, wat wenste ze voor gezelschap. Maar die kans was vast zo klein als het plotselinge terugkeer van haar stam, op dit moment.
Zo denken hielp echter ook niet echt.
Moeizaam krabbelde de bezwete merrie overeind, ademde heel diep de koude lucht in van de nacht, in poging tot haar hoofd te verfrissen. Niet dat het hielp. Het werd winter, dat was te merken. Ze had nog nooit een winter - och, geen enkel seizoen trouwens - meegemaakt helemaal alleen. Het deed haar denken aan de tijd dat alles nog goed was, dat haar mens haar een groot deken gaf gebreid van schapenwol, voor de koudste winternachten. Ze vroeg zich af of het hier in dit gebied ook zou sneeuwen.
Waar was ze eigenlijk, en hoe was ze hier terechtgekomen? De merrie liet haar blik glijden over het landschap, maar het grauwe landschap zei haar niets. Misschien overdag wel, dacht de merrie. Ze zou nu toch niet meer ergens anders naartoe gaan, dat kon hartstikke riskant zijn, toch? Maar hier blijven slapen deed ze ook niet, besloot ze. Ze wou niet weer dat die droom terug komen zou. Het leek alleen maar of ze erger werden, ondanks dat het telkens hetzelfde was. Chait liet haar blik afdwalen naar de maan, die helder achter een paar grijze wolkjes scheen. Als hier wolven waren geweest, had ze vast een huil gehoord. Dat waren geluiden die de kinderen 's nachts op het kamp wakker maakten en Chaitanya werd er dan ook vaak wakker van, want de eenzame roep gaf haar altijd rillingen over haar rug. En nu kon ze het gevoel alleen maar begrijpen.
Chaitanya wist ook niet zo goed wat ze wilde. Ze had hier nog in een kudde gezeten, maar daar was ze snel weer uit gegaan. Als ze er nu nog in had gezeten, zou ze dan evengoed alleen zijn? Na haar kudde was ze Desolate tegen gekomen. Hij wist precies hoe de merrie zich voelde. Begrip was dan ook iets waar de merrie meer naar streefde dan medelijden. Het was toch haar schuld! Alleen al bij die gedachte schoot en een pijnlijke steek door haar borst. Maar zo'n soort pijn was ze inmiddels wel gewend.
Zelfmedelijden had ze ook niet. Wat zou het voor een zin hebben? De hele dag rondlopen lullen over hoe zielig je bent? Daar voelde het indianenpaard niet zoveel voor. Maar dat kon ook aan haar liggen. Misschien lag het ook wel aan haar dat Desolate opeens totaal foetsie was. Ze had naar hem gezocht, maar het leverde niet veel op. De merrie besloot voor toen maar dat hij waarschijnlijk niet terug zou komen. Maar ergens in haar hart flikkerde nog altijd een sprankeltje hoop.
De merrie besloot toch een klein stukje verder te lopen. De afgelopen weken was ze amper andere paarden tegengekomen, en ondanks dat de kans nu wel héél klein was dat ze een paard zou tegenkomen in het midden van de nacht in dit afgestorven gebied, had ze nu wel behoefte aan wat gezelschap. Ze kon het niet staan nu alleen te zijn, iets wat ze nooit meer leuk vond als ze een nachtmerrie had gekregen. Vroeger droomde ze ook wel eens naar, maar dan vaak over haar veulens en wat hen was overkomen - ze heeft in totaal drie pleegveulentjes gehad waarvan ze geen flauw idee heeft waar die nu zijn, ach ja, ze heeft geen flauw idee waar haar hele stam is -, en dan wou ze het liefste alleen zijn. Maar toen was ze ook omringd met mensen en dieren die van haar hielden, en zij hield ook van hen. Nu was ze akelig alleen.
En dat was allemaal haar schuld.
Niet zo denken.
Maar het was toch haar schuld! Als ze nou-Nee! Niet zo denken!
Ook van die stemmetjes en de discussies met zichzelf had de merrie meer dan genoeg. Met een pijnlijk gevoel in haar borst strompelde de merrie verder. Moe was ze nu helemaal niet meer, ondanks haar ontzettende slaaptekort. Oh, wat wenste ze voor gezelschap. Maar die kans was vast zo klein als het plotselinge terugkeer van haar stam, op dit moment.
Zo denken hielp echter ook niet echt.