There once was a horse, the loneliest on the face of the earth.
It woke up when the moon would rise and went asleep when the sun would rise.
It was alone every stormy night, when thunder roared and lightening lit up the star- filled, dark blue sky and the rain drowned everything it could find.
It was alone every wintery night, when white flakes wandered down to the planet of the living and would bury everything beneath a silky cloth of frozen angel tears and the wind would sing her lonely song.
And every time, before it went to sleep, it would ask itself,
‘Have you ever, have you ever, seen a horse as lonely as I?
A horse so lonely it could no longer cry,
A horse as lonely as I.’
And it would answer itself with a ‘no’, because ‘I have never wanted to look at my reflection.’
NL;
En, hoe vinden jullie het
1. 1 + 1. 2
It woke up when the moon would rise and went asleep when the sun would rise.
It was alone every stormy night, when thunder roared and lightening lit up the star- filled, dark blue sky and the rain drowned everything it could find.
It was alone every wintery night, when white flakes wandered down to the planet of the living and would bury everything beneath a silky cloth of frozen angel tears and the wind would sing her lonely song.
And every time, before it went to sleep, it would ask itself,
‘Have you ever, have you ever, seen a horse as lonely as I?
A horse so lonely it could no longer cry,
A horse as lonely as I.’
And it would answer itself with a ‘no’, because ‘I have never wanted to look at my reflection.’
NL;
- Spoiler:
- Er was eens een paard, het eenzaamste op aards oppervlak.
Het stond op als de maan zou rijzen en viel in slaap wanneer de zon zou rijzen.
Het was alleen bij elke storm-achtige nacht, als donder over het land brulde en bliksem de met- sterren- gevulde, donkerblauwe lucht op zou lichten en de regen alles wat hij vinden kon zou verdrinken.
Het was alleen bij elke winter- achtige nacht, als de witte vlokken naar de aarden zouden dwalen en alles zouden begraven onder een zijden laken van bevroren engelen tranen en de wind haar eenzame lied zou zingen.
En elke keer, voordat het ging slapen, vroeg het zichzelf,
‘Heb je ooit, heb je ooit, een paard gezien zo eenzaam als ik?
Een paard zo eenzaam, het liet geen snik,
Een paard zo eenzaam als ik.’
En het zou zichzelf beantwoorden met een ‘nee’, want ‘ik heb mijn spiegelbeeld nooit willen zien.’
En, hoe vinden jullie het
1. 1 + 1. 2
- Spoiler:
- Het was geboren, en alleen gelaten. Er was geen hoop meer voor het dier, het werd gedacht dood te zijn, geen kans meer te hebben, het laten leven zou het dier alleen maar laten lijden.
Daar hadden ze gelijk in, en toch heeft het het overleefd.
‘Hoe eenzaam moet je zijn, om tegen jezelf te praten?’ Vroeg het zichzelf, en zuchtte eens.
‘Nee-, hoe gestoord moet je zijn, om met jezelf te discussiëren?’ Opnieuw zuchtte het.
‘Krankzinnigheid is hetzelfde gedrag herhalen en verschillende resultaten verwachten,’ lispelde het, langzaam, tergend langzaam voort bewegen, stap voor stap, ‘zo zei Einstein eens.
Zo zeiden meerderen wel eens. Ik zeg, krankzinnigheid is het willen overtuigen van jezelf en anderen dat je normaal bent, maar langzaam jezelf gek zien worden. En depressie?
Depressie is verdrinken, maar iedereen om je heen zien ademen.’
Bovenop een heuvel stond het, een andere als gisteren, en andere als morgen, dezelfde van het vorige leven. Een andere boom, maar hetzelfde eenzame paard, en hetzelfde gevoel als de keer daarvoor.
De zon zou elk moment op kunnen komen, maar de vlakte zou nog steeds een lege vlakte zijn, en het paard zou nog steeds leeg zijn, hol van binnen, dof van buiten.
‘Hol van binnen,’ mompelde het, ‘dof van buiten.’
Dauw druppels balanceerden op grassprieten, en langzaam kleurde de donkere hemel lichter blauw, oranje en roze, wolken braken los van elkaar en de sterren leken verdwenen te zijn, de maan was er nog wel, nog eventjes, dan zou hij vertrokken zijn.
‘Tijd om te gaan slapen,’ prevelde de eenzaamheid zelve, ‘tijd om te ontsnappen.’
Nog één blik werpend op de langzaam rijzende vuurbol die ochtend tot avond warme zonstralen op het oppervlak wierp. ‘Een prachtige wereld,’ sprak het met een grimas.
‘Het mooist als je alleen jezelf hebt om het te bewonderen.’
‘Neem ik aan…’
~
Tik, tak, tik, tak. Zo zou de tijd verstrijken als het dier een klok zou hebben, of een huis- met daarin een klok, natuurlijk-, of een familie, in een huis, met- nog steeds- een klok.
‘Als leven zou staan voor dood zijn, en dood zijn voor leven, zou het leven- wat dus de dood is- beter zijn dan de dood- wat hier dus het leven is- of zou de dood beter zijn dan het leven.
Hier, waar momenteel leven dus wordt gezien als dood zijn, en vice versa, lijkt voor de meesten de dood beter dan het leven, maar voor het mij- en anderen natuurlijk, we willen hier niet arrogant gaan worden en andere levende wezens die zo om mij geven daarmee uitsluiten van alles wat ik bespreek met mijzelf, het oh zo wijze en almachtige dier- kan het leven beter zijn dan dood.
Omdat- en hier komt de grote uitleg- de dood (zie het leven en de dood gewoon weer als normaal) een nieuw leven betekent voor de gene die nooit echt een leven geleid hebben, en het leven iets dodelijks is; dodelijk saai, of dodelijk depressief. Hoe je het ook wilt zien, voor de depressiefste levende is het leven dus als de dood en de dood als het leven, een nieuw leven. Tenminste, zo denk ik erover, het kan net zo goed zijn dat geen enkele enkeling er zo over denkt, ik immers geen andere enkeling, geen andere levende als mijzelf. Of dode, als je het leven nog steeds als iets doods wilt zien.’
Een diepe zucht verliet de lippen van het dier nadat het een diepe teug lucht had ingenomen. ‘Zo,’ mompelde het zachtjes, ‘dat was een mond vol.’
Laatst aangepast door Spider op wo 18 sep - 5:02; in totaal 3 keer bewerkt