Met geruisloze, maar krachtige passen liep de zilverwitte merrie langs de oever van de rivier. Haar manen en staart deinden op en neer op het ritme van haar stap en in haar ogen stond een koele, harde blik. Haar oren lagen plat in haar nek, ze waren verstopt onder haar lange, dikke manen. Het had tijden niet meer geregend –logisch, omdat het zomer was- en het waterpeil van de rivier was erg laag. Hier en daar schoot er nog een vis voorbij, maar veel was er niet te zien in de rivier. Ze brieste en liet haar donkere ogen door de omgeving glijden. Niet lang geleden had ze gehoord van “Bleeding Soul”, de kudde van Azacar. Ze kende zowel de hengst als de kudde niet, maar de verhalen die ze over hen had gehoord klonken haar positief in de oren. Het was een kudde die aan de duistere kant stond, dus dat was sowieso al een goed punt. Volgens de verhalen was Azacar een goede leider en hoewel ze een kudde altijd afgezworen had, wilde ze zich wel onder zijn leiding scharen. Ze brieste en dacht even na. Het was twee en een half jaar geleden dat ze voor het laatst bij een kudde was geweest. Het was een ander leven geweest, een leven waar ze voor was gevlucht. Dat was ook de reden dat ze naar de duistere zijde was overgestapt. Als ze sterk zou worden, zou leren hoe je moest vechten, zou het des te makkelijker zijn om ongewenste personen, in dit geval paarden, te verjagen en te doden. Ze wilde niet nog eens de fout maken om zich zomaar bij een kudde te voegen. Hoewel de vorige kudde haar ouderlijke kudde was, voelde het niet zo. Het was meer alsof ze in dienst was van de paarden die zich haar ouders noemden. Nu zou ze vrijwillig bij een kudde gaan, al wist ze dat ze zich niet honderd procent zou laten domineren. Haar lidmaatschap zou enkel betekenen dat ze zou helpen ten tijden van oorlog en dat de leider op haar zou kunnen rekenen als bleek dat hij haar nodig had. Ook zou het betekenen dat hij respect van haar zou krijgen, als hij dat verdiende. Nooit zou hij haar leven kunnen domineren, dat zou ze zelf doen. Ze hield halt op enkele meters van de rivier vandaan en hinnikte luid. Azacar, de hengst aan wie deze hinnik geschonken was, zou hem horen. Zijn naam weerklonk in haar roep. Ze stampte met een hoef hard op de grond en een kletterend geluid was te horen. Haar spieren spanden zich even terwijl ze wachtte.
[Azacar]
[Azacar]