Vrolijk bokkend en huppelend als een jong veulen galoppeerde een apart gekleurde hengst door het hoogstaande gras langs het zilveren meer. Het droge gras kraste langs zijn smalle gespierde benen. Zijn hoofd had hij ver in de lucht geheven en zijn oren waren zo ver mogelijk naar voren gedrukt. Bomen waren gebogen en hingen met hun takken en bladeren in het warme water. Het water rimpelde toen er een briesje op deze warme dag over het gebied gleed. Rocco’s ogen gleden over het gebied en namen alle kleine bewegingen in hem op. Laag hinnikend en zwiepende met zijn staart ging de hengst in draf over en gooide daarna zijn borst laag in de lucht, hij maaide wild met zijn benen en plofte op de grond. Haastig stapte hij naar het meer en begon met grote slokken het water naar binnen te werken. Hoestend en briesend hief hij zijn hoofd, toen hij zich verslokte in het water. Een straaltje liep langs zijn lip naar benee en druppelde via zijn kin in het water. Met een grijns op zijn smoel liet hij een luide schrille hinnik uit zijn keelgat ontsnappen. Hij steigerde daarna nog eens laag en zwaaide wild met zijn hoofd. Vliegen landden op zijn rug en hij liet zijn staart erlangs glijden om ze te verjagen. Rustig bleef de hengst staan kijken naar zijn omgeving, maar dit duurde echter niet lang of hij besloot om de bomen heen te slingeren. “Klaar voor de start …… AF!” riep hij tegen zichzelf en hij schoot tussen de bomen door, vloog over omgevallen boomstammen en belandde met een plons in het zilveren meer, en ging kopje onder. Vrolijk proestend kwam hij met zijn neus in de lucht boven water. Eenmaal op de kant beland, schudde hij zich eens flink uit. Een vreemde geur vulde zijn neus en hij keek meteen om hem heen, wie was er in zijn buurt?
(Flutje, maar Rocco moet weer actief worden!)
(Flutje, maar Rocco moet weer actief worden!)