Water. Water. Water. Dat was de enige gedachte die nog bij de bonte merrie opkwam. Dat, en waarom ze in vredesnaam zo nodig naar een woestijn had gemoeten. Sloffend zette ze haar ene hoef voor de ander, nauwelijks nog de kracht hebben om ze op te tillen. Ze tuurde in de verte, en zag een poel water te zien. Ze wist zichzelf ertoe te zetten om in een langzaam galop over te gaan, en ze bereikte iets sneller de plek dan dat ze in haar normale tempo had gedaan. Ze keek rond, opzoek naar de oase die ze net nog had gezien. Ze zuchtte, en moest daarna gelijk weer op adem komen. Fijn, een luchtspiegeling. Ze was nu officieel gek aan het worden. Ze keek rond, maar zag geen einde en geen begin van de droge vlakte, maar die was er wel degelijk, want ze was ergens binnengekomen. Het was niet zo dat heel DH een woestijn was, dus deze droge hel moest ooit eindigen. Water. De gedachte stak weer de kop op. Uit gewoonte begon ze weer te lopen. Gewoontes waren een gevaarlijk iets in een woestijn, want je hoefde er niet bij na te denken, je deed het gewoon. En daardoor vergat je dingen sneller, en focuste je je alleen nog maar op die ene gewoonte, en vergat je langzamerhand zelfs je naam. Om dat tegen te gaan begon ze een rijtje te verzinnen om belangrijke dingen te onthouden. “Ik ben Courage. Ik ben vier jaar. Ik leef nu in DH. DH betekend Dream Horses. Ik ben een goed paard. Ik heb geen partner. Ik heb geen veulens. Min ouders ken ik niet.” Mompelde ze voor zich uit. Als mompelend liep ze verder door de woestijn, een spoor van slepende hoefafdruken achter zich latend.
{38. De woestijn}
{38. De woestijn}