L e t h y s
dark side of the moon
dark side of the moon
De bomen draaiden als een eeuwige draaikolk om haar heen, als een wazige vlek voor haar ogen. Een drukkend gevoel drukte op haar borstkas en ze werd langzamerhand lichter in haar hoofd door zuurstoftekort. Angst gierde door haar lichaam, het leek alsof de bomen op haar af kwamen en haar beknelden. Ze vloog als een raket tussen de bomen door, slingerend op de gladde, sneeuwwitte ondergrond. Ze spurtte tussen de bomen door, het enige waar ze aan kon denken was vluchten. Vluchten van de bomen, vluchten voor het woud.
Lethys had in het bos gewaald, op zoek naar betere plekken. Ze hield van open ruimte, maar ze wist dat ze daardoor tussen de bomen door moest kruipen. De merrie was echter verdwaald geraakt. Ze had het gevoel dat ze constant in rondjes aan het lopen was geweest, elke boom leek precies hetzelfde en telkens dacht ze dat ze op hetzelfde punt uitkwam. Nu was ze op het punt gekomen dat de emmer overliep en ze moest rennen, rennen uit dit labyrint en ontsnappen aan de bomen die haar wurgden.
Plotsklaps rende de merrie uit de bosrand en stond te midden een open plek. Ze hield halt en draaide snel een rondje om haar as, de bosrand nauwkeurig in de gaten houdend. Haar hartslag lag nog steeds hoog en ze voelde zich nog steeds verstikt. Ze ademde eens diep in en uit en al vlot kwam ze tot rust. Lethys had altijd al claustrofobische gevoelens gehad, maar nog nooit was ze ervoor gevlucht. Waarschijnlijk kwam het omdat het onbekend terrein was en ze hopeloos verdwaald was. Zodra ze weer een open plek was, was alles weer goed. Nogmaals draaide de goudkleurige merrie zich een rondje om haar as, kijkend naar de donkere bomen. Ze snoof de koele nachtlucht op en liet vervolgens haar hoofd ontspannen hangen. Ze hield van de nacht, dan kwam alles wat interessant was tot leven. In de nacht kroop de wolf uit zijn hol en de vleermuizen uit de grotten. In de duisternis werd het pas spannend. Je had slechts de maan en de sterren als vriend.
Een klaagzang kwam uit het binnenste van haar maag. Ze draaide haar oren naar achteren en brieste verontwaardigd. Ze liet haar neus naar de grond zakken en snoof aan de sneeuw. Gefascineerd keek ze naar de condens die uit haar neusgaten kwam wat al snel oploste in de nachtlucht. Ze duwde haar neus in de sneeuw en duwde het een hoopje weg. Teleurgesteld keek ze naar haar gevonden buit: Een hoopje droge bladeren en een dun takje. Ze kreunde eens klaaglijk en probeerde nogmaals om iets te vinden onder de sneeuwlaag. Niets, helemaal niets. Ze hief haar hoofd en schudde haar hoofd, waarbij haar springende manen heen en weer zwaaiden.
Direct schoot haar hoofd opzij toen ze iets of iemand hoorde ritselen in de bosrand. Haar oren sprongen wantrouwig naar achteren, totdat een ander paard verscheen uit de bomen. Haar oren draaiden zich weer iets naar voren. 'Hallo,' zei ze belangstellend. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en keek naar het naderende dier.