Elke vezel in zijn lichaam bewoog gracieus en deinde mee op zijn verende bewegingen. De wind trok aan zijn staart en pikzwarte manenbos, liet zijn donkergrijze huid tintelen en fluisterde hem woorden in. Woorden die onplaatsbaar waren, evenals het krakter van de merrie naar wie hij op zoek was. Hoog tilde hij zijn knieën op, een ploffend geluid werd hoorbaar toen hij ze weer liet vallen. De drassige, natte grond onder zijn hoeven verdween naar beneden toen hij zijn hoeven erin plantte. Adem werd hard uit zijn neusgaten gesnoven, die daardoor als twee witte dampwolkjes verdween in de vroege morgen. Witte mistflarden zweefden als roerloze geesten rond het gebied, en gaven het een sinister en duitser tintje. De tijd was langzaam als een schildpad verstreken, en het was weer tijd om haar op te zoeken. Zíj, zij die hij per toeval had ontmoet in het moeras. Het begin van een tijd was geboren. Een tijd die hij koesterde en streelde, net zoals de merrie zelf. Met haar donkerbruine huid en vlasblonde manen was ze een aparte verschijning en was ze dus redelijk makkelijk te vinden. Vele gebieden had hij afgezocht naar haar, en hij had het spoor van bloed en vernielde lijken gevolgd. Hij wist dat ze zoveel van jagen hield, en hij betrapte zichzelf erop dat het een hele lange tijd geleden was dat hij gejaagd had. De smaak van bloed, die hemelse rode materie die je tong streelde en warm door je slokdarm gleed, was niet te overtreffen. De angstzweet van de vele slachtoffers die hij gemaakt had leek hij weer even te ruiken, leek weer even zijn neusvleugels te strelen. Hij wendde zijn arabische hoofd op en keek in de richting van de zon, die als een grote oranje bol de horizon verlichtte. Het zou niet lang meer duren of het was helemaal licht. En daar stond ze, bovenaan de top van een van de vele bergen die het gebied bevolkten. Haar vacht werd verlicht door het fletse zonnetje, haar blonde manen werden eveneens als de zijne geteistert door de wind. Hij snoof langzaam. Hij bewoog zzich naar haar toe in een langzame draf, boog zijn hals en fluisterde met een rauwe stem in haar naar achter gerichte oorschelp: "Hallo, m'n beste" Hij wist dat ze hem al had opgemertk, haar nbeus ontign niets.
C E L E B R Í A N