C A L Y P S O
Het duister sloot hem in als een zacht aanvoelende deken waarin hij zich veilig voelde. De groene smurrie, met een geur van rotte karkassen, omvatte zijn benen. Het vertrouwde hem. Het probeerde hem niet zijn eigen graf in te zuigen, zoals bij zovelen wél het geval was. De dode bomen staken statig af tegen de groene drab en de mist die er hing. Hij, de donkergrijze massa die
Condor werd genoemd, zoon van Kharrea, bewoog zich in een rustige stap door het moeras voort. Loom gooide hij zijn witte benen voor zich uit, alsof er niks makkelijkers bestond dan door een dicht moeras te sjokken. Hard sloeg hij zijn staart meerdere malen tegen zijn achterhand. Hij had nu de zorg over een veulen, over een aanstaande Duivel. Hij verwachtte veel van haar; ze had immers de perfecte bloedlijnen om een Duivels paard te worden, dat zonder pardon iemands leven uitzoog. Wit zou het lichaam zijn van zovelen die stierven door haar, even wit als de botten die de Koude Man achterliet nadat hij zich aan bloed en vlees had verzadigd. Een zucht onstnapte uit zijn keelgat, droop als witte damp de avond in. De zilveren sikkel aan de hemel verlichtte zijn pad. Laag was zijn fel arabische hoofd. Pas toen een vreemde geur zijn opengesperd eneusgaten in dreef, viel zijn blik op hem. Een haast gele hengst, niet al te groot... Stokstijf bleef hij staan. Kil was de sfeer die op dit moment in zijn donkere kijkers weerscheen. "Wéét dat je een grote fout begaat hengst, om je op het pad van de Dood te wagen" siste hij tussen zijn tanden door. Imposant stond hij daar, zijn kop hoog in de lucht geheven.