Een voskleurige gedaante stapte langs de waterrand. De merrie, die oranje in je ogen kleurden, met de donkerbruine ogen. Onweerstaanbaar als sommigen zeiden, vals als de duivel wat anderen zeiden. De merrie was een groot raadsel, niemand snapte de merrie. De merrie, wiens zoete geur je neus streelden. De merrie die je met haar donkerbruine ogen aankeek, knipperend met haar voskleurige wimpers. Elke keer alsof een roos sloot, en uit haar kop kwam. De merrie, wiens fluweelzachte neus je huis streelde. En het was enkel een slecht spel van haar. Een spel, en anderen laten vallen als een baksteen. Die op de grond door midden brak, en gewond achterlatend. Je raakte snel verslaafd aan haar, maar je wist dat het slecht was. Net als de zoete lolly die voor je lag. Een toverbal waar je eeuwen op kon zuigen, en dat deze steeds van kleur veranderde. Suiker, je kon niet zonder, maar teveel was te slecht, alleen verslavend. En zo heette de onweerstaanbare merrie. Sugar. Zoet, lekker, verslavend. Maar zo slecht.
Haar benen bewogen elegant, rustig. Elk been had een witte aftekening. Rechts voor en linksachter een sokje. Rechtsachter een hogere sok, en links vooraan een witte kroonrand. Op haar voorhoofd stond een ruit afgetekend in dezelfde heldere witte kleur. Het miste een hoekje, en dat missende hoekje leek alsof er een hap uit was genomen. Daar groeide dezelfde oranje kleur die op de rest van haar lichaam veel was te vinden. Een kleine deuk was in het profiel van haar hoofd te vinden. Een kenmerkt dat bíjna elke arabier had. Er waren sommigen die dat niet hadden, maar bij haar was deze wel te vinden. Maar niet zo overdreven als sommigen dan weer wel hadden. De hare was erg licht en precies diep genoeg. Niet te erg, niet te weinig. Precies goed. Ze zwiepte met haar staart, die precies dezelfde kleur had als van haar vacht. Deze kwam tegen haar flank en jaagde een vlieg weg die liep te kriebelen. Haar oren draaiden mee, naar geluiden die in het gebied waren te vinden. Er waren geen bomen, alleen maar gras, met een doffe groene kleur. Ze liep mee met de bochten die in de rivier te vinden waren. De meanderende rivier, die door de eeuwen heen zo was gevormd. Haar lippen bewogen even smakkend en ze bleef bij de rand van het water staan. Haar staart wiegde mee in de zachte wind die uit het zuiden kwam. Zacht, maar verfrissend genoeg. Het was nu inmiddels herfst, maar de zon liet zich toch zien vandaag. De stralen streelden haar rug, en de lucht was blauw. Er waren enkele wolken, met mooie bolletjes en ronde randen. Niet uitgestrekte, lange wolken, maar kleine wolkjes. Poffend, als kleine schaapjes. Ze kantelde haar hoofd even, er waren geen bomen te zien. Geen bomen waar je schaduw onder kon vinden, maar nu was de zon precies warm genoeg voor haar. Het liet haar voskleurige vacht glanzen. Het enige wat op het moment miste, om het plaatje compleet te maken. Was iemand anders. Ze was alleen, heel alleen. Al enkele weken had ze geen gezelschap gehad. De jonge arabier zuchtte. Er kwam een iets hardere windvlaag waardoor de manen die op haar hals lagen bewogen. Een zachte, lage hinnik verliet haar mond, en niemand zou deze gehoord kunnen hebben, alleen als je binnen een straal was van een paar meters.
~ Dat ene paardje van Kalli..
Haar benen bewogen elegant, rustig. Elk been had een witte aftekening. Rechts voor en linksachter een sokje. Rechtsachter een hogere sok, en links vooraan een witte kroonrand. Op haar voorhoofd stond een ruit afgetekend in dezelfde heldere witte kleur. Het miste een hoekje, en dat missende hoekje leek alsof er een hap uit was genomen. Daar groeide dezelfde oranje kleur die op de rest van haar lichaam veel was te vinden. Een kleine deuk was in het profiel van haar hoofd te vinden. Een kenmerkt dat bíjna elke arabier had. Er waren sommigen die dat niet hadden, maar bij haar was deze wel te vinden. Maar niet zo overdreven als sommigen dan weer wel hadden. De hare was erg licht en precies diep genoeg. Niet te erg, niet te weinig. Precies goed. Ze zwiepte met haar staart, die precies dezelfde kleur had als van haar vacht. Deze kwam tegen haar flank en jaagde een vlieg weg die liep te kriebelen. Haar oren draaiden mee, naar geluiden die in het gebied waren te vinden. Er waren geen bomen, alleen maar gras, met een doffe groene kleur. Ze liep mee met de bochten die in de rivier te vinden waren. De meanderende rivier, die door de eeuwen heen zo was gevormd. Haar lippen bewogen even smakkend en ze bleef bij de rand van het water staan. Haar staart wiegde mee in de zachte wind die uit het zuiden kwam. Zacht, maar verfrissend genoeg. Het was nu inmiddels herfst, maar de zon liet zich toch zien vandaag. De stralen streelden haar rug, en de lucht was blauw. Er waren enkele wolken, met mooie bolletjes en ronde randen. Niet uitgestrekte, lange wolken, maar kleine wolkjes. Poffend, als kleine schaapjes. Ze kantelde haar hoofd even, er waren geen bomen te zien. Geen bomen waar je schaduw onder kon vinden, maar nu was de zon precies warm genoeg voor haar. Het liet haar voskleurige vacht glanzen. Het enige wat op het moment miste, om het plaatje compleet te maken. Was iemand anders. Ze was alleen, heel alleen. Al enkele weken had ze geen gezelschap gehad. De jonge arabier zuchtte. Er kwam een iets hardere windvlaag waardoor de manen die op haar hals lagen bewogen. Een zachte, lage hinnik verliet haar mond, en niemand zou deze gehoord kunnen hebben, alleen als je binnen een straal was van een paar meters.
~ Dat ene paardje van Kalli..