I've been believing every lie
And now I'm starting to realize
Every single word that they said
Were false suggestions in my head
Nothing feels real at all anymore
My eyes are heavy, ready to pour
And as I wonder what to feel
I also wonder what is real
Is the truth invisible or am I blind
Or is truth imagined by the mind?
Witte vlokken overall, ze noemden zichzelf sneeuw. Maar hij wist wel beter. Ze waren gestuurd om een koude sfeer te creëren. Een natuurlijk verschijnsel, dacht iedereen. Een grijns. Witte stappen werden achtergelaten, een spoor, maar het liep dood. Hij was dood, van binnen, zijn hart was doorboordt en niet langer bezat hij een leven. Er was een manier, een uitweg, een ontsnapping van de dood, één weg terug naar het leven, maar dat leek onmogelijk. Zij, de zon, was verdwenen, weggenomen door de wereld, de grassen hadden om haar geroepen maar ze had niet geantwoord. Krakend ijs onder zijn hoeven, een gespierd lichaam, krachtig maar verdord. Als een uitgedroogde roos die zijn blaadjes was verloren. Maar een doel voor ogen, alles wat in hem speelde. Een onbekende zoektocht, die alleen hij kon volbrengen, want zij had alleen zijn hart een kans gegeven. Bewaakte ze hem veilig, in het diepst van de nacht? Of had zij hem in de steek gelaten? Nee, het waren leugens. Leugens. Zijn hersenen spinden, krioelden, stuurden zijn ogen over het gebied. Langzame passen, puntige oren omhoog, de onzichtbare littekens van gebrokenheid brandden in zijn vacht maar konden alleen zijn gedachten niet bereiken. Een witte mist, de onverwoestbare stilte, diep in hem en om hem heen, ondoordringbaar, dit was puur. Hij snoof, ademde de lucht in, was het haar geur die hij naar binnen haalde? Diep binnenin wenste hij dat het zo was maar zelfs de lucht had haar doen verdwijnen, haar van het bestaan weggeveegd. De wereld had hem bedrogen, de vuur van woede wakkerde door hevige winden, maar zou altijd blijven branden. Vuur was hongerig en zo was hij, opzoek naar een verdachte, want iedereen hoorde daar bij. Als hij haar leven terug vond in de dood van de verrader, alleen dan zou hij zelf met haar terugkeren. Voor eeuwig zouden ze een duo zijn, maar als zij niet was, zou ook hij niet zijn. Het was duidelijk. Vetrouwen was volledig verdwenen, niet in haar maar in de rest. Zij was alles, zonder haar niets; het was vrij simpel. En niemand die het begreep, die luisterde naar zijn vragen, niemand had een waar antwoord dat de ritme terug bracht die hij ooit had ervaren. Dat waren vergeten tijden, evenals haar, neergezet in het zogenaamde verleden. Maar het leven en de dood stonden in een cirkel, waarom zou dit niet ook voor de tijd gelden? Het lot was voor hem slechts een aanwijzing, een blik op wat moest en wat mocht. En met alles wat hij had zou hij datgene volgen. Zelfs zijn blik weerspiegelde het dode vuur, zwart en leeg, het enige wat zijn uitstraling vulde was de woede. Hij was niet gek, dat dachten ze alleen maar, maar gedachten waren bedrog, allemaal leugens. Hij kon zelfs zijn eigen stromen niet langer vertrouwen, want wie was hij om te denken dat hij de waarheid binnen in bezat? De waarheid zat verborgen in haar, de zon, zij was hoger dan het lot. Zwiepen van een staart, langzaam maakte de brandende warmte plaats voor ijzige kou. De mist doordrong zijn longen, het was het slechte dat hem aanraakte. Maar hij mocht zich niet overgeven, hij moest dapper zijn. Nooit zou hij zich overgeven aan het duister. Hij ademde uit, fel en hard. “Ga weg, kou, nooit zul je mij overwinnen!” Fluisterde zijn stem. Maar het klonk niet als de zijne, het klonk als de zon die hem overnam en het rechtvaardige wou dienen. Hij was de brug, de tussenweg, die de zon naar de aarde leidde en alles zou doen om haar te redden van de dood, de kou. Zijn trage passen transformeerden naar een draf, zo kon hij het duister van zich afschudden, en het werkte; warmte vulde zijn aderen en langzaam werd hij weer kalm. Maar nog steeds prikkelden de duizenden vlokken in zijn vacht, ze probeerden zijn littekens te stimuleren, maar dat zou ze niet lukken. Zodra hij had gevonden waar hij naar zocht, zouden ze hem nooit meer kunnen zien. Er was een geluid, niet afkomstig van hem noch haar, het was een leven dat hem zou passeren. Een verrader. Een verdachte. Zijn beweging stopte, maar zij schonk hem een wind, die hem moed gaf, zijn manen omhoog blies en de koude prikkelsneeuw van hem weg jaagde. Het geluid werd harder, luider, een adem, een geur. De volgende stap naar de vrijheid, naar het Leven was nu zo dichtbij, hij kon het voelen. Zijn lichaam begon te trillen, er was een huivering, het rechtvaardige steunde hem en liet hem grijnzen, breder en breder. “Welkom, Leven,” sprak hij naar het wezen dat hem naderde.
[Open. Lees graag de hele post.
Ik had een pauze nodig tussen het leren door, maar ivm toetsweek zal ik niet snel reageren]
And now I'm starting to realize
Every single word that they said
Were false suggestions in my head
Nothing feels real at all anymore
My eyes are heavy, ready to pour
And as I wonder what to feel
I also wonder what is real
Is the truth invisible or am I blind
Or is truth imagined by the mind?
Witte vlokken overall, ze noemden zichzelf sneeuw. Maar hij wist wel beter. Ze waren gestuurd om een koude sfeer te creëren. Een natuurlijk verschijnsel, dacht iedereen. Een grijns. Witte stappen werden achtergelaten, een spoor, maar het liep dood. Hij was dood, van binnen, zijn hart was doorboordt en niet langer bezat hij een leven. Er was een manier, een uitweg, een ontsnapping van de dood, één weg terug naar het leven, maar dat leek onmogelijk. Zij, de zon, was verdwenen, weggenomen door de wereld, de grassen hadden om haar geroepen maar ze had niet geantwoord. Krakend ijs onder zijn hoeven, een gespierd lichaam, krachtig maar verdord. Als een uitgedroogde roos die zijn blaadjes was verloren. Maar een doel voor ogen, alles wat in hem speelde. Een onbekende zoektocht, die alleen hij kon volbrengen, want zij had alleen zijn hart een kans gegeven. Bewaakte ze hem veilig, in het diepst van de nacht? Of had zij hem in de steek gelaten? Nee, het waren leugens. Leugens. Zijn hersenen spinden, krioelden, stuurden zijn ogen over het gebied. Langzame passen, puntige oren omhoog, de onzichtbare littekens van gebrokenheid brandden in zijn vacht maar konden alleen zijn gedachten niet bereiken. Een witte mist, de onverwoestbare stilte, diep in hem en om hem heen, ondoordringbaar, dit was puur. Hij snoof, ademde de lucht in, was het haar geur die hij naar binnen haalde? Diep binnenin wenste hij dat het zo was maar zelfs de lucht had haar doen verdwijnen, haar van het bestaan weggeveegd. De wereld had hem bedrogen, de vuur van woede wakkerde door hevige winden, maar zou altijd blijven branden. Vuur was hongerig en zo was hij, opzoek naar een verdachte, want iedereen hoorde daar bij. Als hij haar leven terug vond in de dood van de verrader, alleen dan zou hij zelf met haar terugkeren. Voor eeuwig zouden ze een duo zijn, maar als zij niet was, zou ook hij niet zijn. Het was duidelijk. Vetrouwen was volledig verdwenen, niet in haar maar in de rest. Zij was alles, zonder haar niets; het was vrij simpel. En niemand die het begreep, die luisterde naar zijn vragen, niemand had een waar antwoord dat de ritme terug bracht die hij ooit had ervaren. Dat waren vergeten tijden, evenals haar, neergezet in het zogenaamde verleden. Maar het leven en de dood stonden in een cirkel, waarom zou dit niet ook voor de tijd gelden? Het lot was voor hem slechts een aanwijzing, een blik op wat moest en wat mocht. En met alles wat hij had zou hij datgene volgen. Zelfs zijn blik weerspiegelde het dode vuur, zwart en leeg, het enige wat zijn uitstraling vulde was de woede. Hij was niet gek, dat dachten ze alleen maar, maar gedachten waren bedrog, allemaal leugens. Hij kon zelfs zijn eigen stromen niet langer vertrouwen, want wie was hij om te denken dat hij de waarheid binnen in bezat? De waarheid zat verborgen in haar, de zon, zij was hoger dan het lot. Zwiepen van een staart, langzaam maakte de brandende warmte plaats voor ijzige kou. De mist doordrong zijn longen, het was het slechte dat hem aanraakte. Maar hij mocht zich niet overgeven, hij moest dapper zijn. Nooit zou hij zich overgeven aan het duister. Hij ademde uit, fel en hard. “Ga weg, kou, nooit zul je mij overwinnen!” Fluisterde zijn stem. Maar het klonk niet als de zijne, het klonk als de zon die hem overnam en het rechtvaardige wou dienen. Hij was de brug, de tussenweg, die de zon naar de aarde leidde en alles zou doen om haar te redden van de dood, de kou. Zijn trage passen transformeerden naar een draf, zo kon hij het duister van zich afschudden, en het werkte; warmte vulde zijn aderen en langzaam werd hij weer kalm. Maar nog steeds prikkelden de duizenden vlokken in zijn vacht, ze probeerden zijn littekens te stimuleren, maar dat zou ze niet lukken. Zodra hij had gevonden waar hij naar zocht, zouden ze hem nooit meer kunnen zien. Er was een geluid, niet afkomstig van hem noch haar, het was een leven dat hem zou passeren. Een verrader. Een verdachte. Zijn beweging stopte, maar zij schonk hem een wind, die hem moed gaf, zijn manen omhoog blies en de koude prikkelsneeuw van hem weg jaagde. Het geluid werd harder, luider, een adem, een geur. De volgende stap naar de vrijheid, naar het Leven was nu zo dichtbij, hij kon het voelen. Zijn lichaam begon te trillen, er was een huivering, het rechtvaardige steunde hem en liet hem grijnzen, breder en breder. “Welkom, Leven,” sprak hij naar het wezen dat hem naderde.
[Open. Lees graag de hele post.
Ik had een pauze nodig tussen het leren door, maar ivm toetsweek zal ik niet snel reageren]