Een luide vrolijke hinnik klonk tot in de verte. Op zijn achterbenen stond hij. Zijn voorbenen gooide hij de lucht in en zijn oren stonden naar achteren. Hij landde met een grote plof en alle naalden die op de grond lagen bibberden ervan. Een deel vloog ervan weg. Veel naalden lagen hier. Rare bladeren vond hij het. Al waren het ook nog eens rare bomen. Ze bleven naalden aanmaken ook al werd het winter. Hij schudde met zijn hoofd en trippelde door het naaldbomenbos. Of hoe ze het ook noemden: de Taiga. Hij vond het in dit gebied echt gezellig. Aan de hemel waren eindelijk eens geen wolken te vinden. Daardoor was de zon enorm fel, ookal was het niet warm. De vosse hengst briesde luid en wandelde rustig door het bos. Hij keek naar de grond, daarna naar de bomen en naar de lucht. Hij wilde alles gezien hebben. Zijn kleine vosse oren draaiden van links naar rechts, van voren naar achteren. Meer kon hij er niet mee doen. Hij briesde speels en draafde een stukje dieper de taiga in. Hij keek nieuwsgierig om zich heen en hinnikte nog eens luid. Hij vond het hier heerlijk. Zijn lichtbruine ogen stonden recht naar voren. Een geur drong zijn neus binnen waardoor hij zijn neus wijd opensperde. Een paard. Hij was hier al een lange tijd, maar nooit had hij echt paarden leren kennen. De hengst zwiepte met zijn staart heen en weer en bleef stilstaan. Het paard kwam steeds dichterbij. Hij hinnikte het paard verwelkomend toe. Ja, daar had hij zin in. Hij was voor één keer eens écht vrolijk. Dus hij hoopte dan ook dat het een leuk paard was. Hij grinnikte en wachtte af op het paard.
Open ~
Open ~