Met lodderige oogopslag staarde de merrie naar de af en aan rollende golven, slechts blauwgrijze streepjes die wat krulden en bewogen in haar ogen. Ze geeuwde lang, onbeschaamd luid en rekte loom haar spieren. Ze smakte wat na, en geen yoga-docent kon aan haar relaxtheid tippen toen ze daar op haar gemakje heen en weer wiebelde op haar hoeven, elke keer dat er een windstoot tegen haar aan leek te slaan.
Ze stond tussen de begroeiing aan de rand van het strand, en keek –half in slaap- toe hoe een fikse herfstwind over het land raasde. Ze hoefde maar enkele passen naar voren te zetten en ze kon het zand onder haar hoeven raken.
Haar neus ving de geur op van natte, vallende bladeren, en toen ze kort naar beneden keek zag ze ook direct dat ze midden in een boel halfvermolmde derrie stond. Nice, dacht ze, en rolde mentaal met haar ogen. Niet dat het haar eigenlijk erg veel uitmaakte of ze nou in de drab rondshuffelde of over ‘glooiende grasvelden’ zoals beschreven in elk standaard sprookje –kasteel op heuveltop inclusief- maar als je niets te doen had en verder toch redelijk nutteloos bezig was waren over het algemeen onbelangrijke dingen vanuit het niets interessant genoeg om je aandacht op te richten.
Dus daar stond ze dan no-life’erig naar de grond te staren toen er opeens iets schokkends gebeurde. Echt. Waar. Er kwam opééns een worm uit de verterende-bladeren hoop.
“Lil’ fella, watch your step, ok?” Mompelde ze, waarna ze de minuscule aanwezigheid negeerde en verder ging met het staren naar de woelige zee, waar schuimkoppen op de golven stonden. Niet eens zo’n slecht uitzicht, peinsde ze, terwijl ze met haar felle ogen de baan van een meeuw volgde. De veren van het dier stonden door de war en het was duidelijk dat hij het moeilijk had met het trotseren van de storm.
Een grijns kroop op haar gezicht. Mooi, mooi. Dit was lekker weer, dacht ze, terwijl ze haar blik op de donkere wolken aan de horizon richtte. Een zonnetje? Niks mis mee, maar na de lange zomer was de gure herfst welkom. Ze brieste kordaat en in een opwelling draafde ze het zand op, alleen om te ontdekken dat ze hier niet alleen was.
Ze stond tussen de begroeiing aan de rand van het strand, en keek –half in slaap- toe hoe een fikse herfstwind over het land raasde. Ze hoefde maar enkele passen naar voren te zetten en ze kon het zand onder haar hoeven raken.
Haar neus ving de geur op van natte, vallende bladeren, en toen ze kort naar beneden keek zag ze ook direct dat ze midden in een boel halfvermolmde derrie stond. Nice, dacht ze, en rolde mentaal met haar ogen. Niet dat het haar eigenlijk erg veel uitmaakte of ze nou in de drab rondshuffelde of over ‘glooiende grasvelden’ zoals beschreven in elk standaard sprookje –kasteel op heuveltop inclusief- maar als je niets te doen had en verder toch redelijk nutteloos bezig was waren over het algemeen onbelangrijke dingen vanuit het niets interessant genoeg om je aandacht op te richten.
Dus daar stond ze dan no-life’erig naar de grond te staren toen er opeens iets schokkends gebeurde. Echt. Waar. Er kwam opééns een worm uit de verterende-bladeren hoop.
“Lil’ fella, watch your step, ok?” Mompelde ze, waarna ze de minuscule aanwezigheid negeerde en verder ging met het staren naar de woelige zee, waar schuimkoppen op de golven stonden. Niet eens zo’n slecht uitzicht, peinsde ze, terwijl ze met haar felle ogen de baan van een meeuw volgde. De veren van het dier stonden door de war en het was duidelijk dat hij het moeilijk had met het trotseren van de storm.
Een grijns kroop op haar gezicht. Mooi, mooi. Dit was lekker weer, dacht ze, terwijl ze haar blik op de donkere wolken aan de horizon richtte. Een zonnetje? Niks mis mee, maar na de lange zomer was de gure herfst welkom. Ze brieste kordaat en in een opwelling draafde ze het zand op, alleen om te ontdekken dat ze hier niet alleen was.