HELL IS TO EASY
Doelbewust werd elke grijze hoef op de grond gesmeten en maakte zijn mahoniebruine lichaam flexibele bewegingen. Deze jonge hengst was in één woord huiveringwekkend om te zien. Niet enkel door de strijdlustige blik die in diens furieuse , fel oranje ogen gebrand stonden maar tevens doordat een oor miste en er aan diezelfde kant van zijn hoofd omvangrijke littekens in zijn schedel gegraveerd stonden. Plukken donkere, grafietzwarte manen stonden als een hanenkam recht overreind op zijn hals terwijl er slordig wat slierten van ontembaar haar langs zijn hals naar beneden vielen.
`*Ex avaritia omnia scelera ac maleficia gignuntur´ zacht werden deze woorden gefluisterd, of de grote hengst de onschuldigheid van de woorden niet probeerde te schaden. Met hebzucht doelde Sauron op degene die dachten geniaal te zijn, dat stel máchtige leiders. Maar macht was niet hetzelfde als kwaad, wat vele 'slechte' paarden omwille van alles wilde bezitten. Macht bestaat niet. Het betekent dat je de baas over iets bent, een bepaald persoon iets zou kunnen laten doen wat jij wilde. Maar elke macht verdwijnt, door de dood , door een ander, dus bestaat het niet. Precies datgene zorgt ervoor dat kudde's onnodig zijn. Deze hengst had allang ontdekt dat de wereld onnodig was, zonder doelstellingen zonder eind. De tijd vergaat en trekt daarbij alles met zich mee. Dan bleef daar toch die vraag is zijn hoofd rondspoken; waarom leefde hij? Kon hij uberhaud wel weten of dit de werkelijk was of werd hij gewoon door een bedrieger door de gek gehouden? Hoe kon hij zeker weten dat zijn zintuigen niet met hem op de proef stelde?
De kilte van de winterse dagen hing als een deken over zijn vacht heen en hij trok zijn nek in om deze te beschermen tegen kou. Bewegen was goed, het was zíjn bescherming tegen deze ijzigheid. Hij wist dat het bloed daardoor door zijn aderen zou voeren en hierdoor zijn lichaam weer terug zou opwarmen. Hell, hij haatte de winters en dan kon hij nu nog van geluk spreken. Het was koud, enkel ijzig koud maar slecht kleine laagjes sneeuw waren te bekennen en het had al dagen niet meer geregend.
Toch spande de hengst zijn spieren en voelde hij zijn lenderen samentrekken en besloot tot stilstand te komen. Zijn ooghoek had een vage omtrek herkend. Ja de hengst moest het in de deze tijden enkel van zijn ogen hebben. De kou en de wind maakte het bijna onmogelijk geuren op te pikken en dan nog het feit dat hij een oor miste en het andere vrijwel doof was en pas op een afstand van een meter of 5 geluiden kon oppikken. Ja best vervelend, maar zo was het leven.
Zijn vurige ogen vingen het hoofd van een schedel op en even kromden zijn wimpers arwanend over zijn ogen heen en snoof de hengst een rookwolkje uit. `Dood, breng mij niet tot de hel , dat is te makkelijk´ prevelde hij woorden met zijn rauwe stem waar geen enkel verschil van toonhoogte in lag. Wel was het gemeend, zijn aard kon dan nog zo zijn als het was, de hel sprak hem niet aan. De hel was een verbanning, voor paarden die dingen misdaan hadden en íedereen kon dingen misdoen. Voor Sauron had ´slecht´ geen betekenis. Zocht maar eens naar een term die echt klopte, die echt je aard omschreef, die was er simpelweg niet. Sauron kon liever de moeilijke weg, een harde, bittere weg en avontuur dan aard. Goed of slecht, het bestond niet in zijn ogen.
`Hallo milady, koele middag, is het niet?´ was zijn charmante stem en poging een gesprek aan te gaan met het wel redelijk vaag lijkende schedelpaard.
*Uit hebzucht ontstaan allerlei misdaden.
[&Narrie]
Doelbewust werd elke grijze hoef op de grond gesmeten en maakte zijn mahoniebruine lichaam flexibele bewegingen. Deze jonge hengst was in één woord huiveringwekkend om te zien. Niet enkel door de strijdlustige blik die in diens furieuse , fel oranje ogen gebrand stonden maar tevens doordat een oor miste en er aan diezelfde kant van zijn hoofd omvangrijke littekens in zijn schedel gegraveerd stonden. Plukken donkere, grafietzwarte manen stonden als een hanenkam recht overreind op zijn hals terwijl er slordig wat slierten van ontembaar haar langs zijn hals naar beneden vielen.
`*Ex avaritia omnia scelera ac maleficia gignuntur´ zacht werden deze woorden gefluisterd, of de grote hengst de onschuldigheid van de woorden niet probeerde te schaden. Met hebzucht doelde Sauron op degene die dachten geniaal te zijn, dat stel máchtige leiders. Maar macht was niet hetzelfde als kwaad, wat vele 'slechte' paarden omwille van alles wilde bezitten. Macht bestaat niet. Het betekent dat je de baas over iets bent, een bepaald persoon iets zou kunnen laten doen wat jij wilde. Maar elke macht verdwijnt, door de dood , door een ander, dus bestaat het niet. Precies datgene zorgt ervoor dat kudde's onnodig zijn. Deze hengst had allang ontdekt dat de wereld onnodig was, zonder doelstellingen zonder eind. De tijd vergaat en trekt daarbij alles met zich mee. Dan bleef daar toch die vraag is zijn hoofd rondspoken; waarom leefde hij? Kon hij uberhaud wel weten of dit de werkelijk was of werd hij gewoon door een bedrieger door de gek gehouden? Hoe kon hij zeker weten dat zijn zintuigen niet met hem op de proef stelde?
De kilte van de winterse dagen hing als een deken over zijn vacht heen en hij trok zijn nek in om deze te beschermen tegen kou. Bewegen was goed, het was zíjn bescherming tegen deze ijzigheid. Hij wist dat het bloed daardoor door zijn aderen zou voeren en hierdoor zijn lichaam weer terug zou opwarmen. Hell, hij haatte de winters en dan kon hij nu nog van geluk spreken. Het was koud, enkel ijzig koud maar slecht kleine laagjes sneeuw waren te bekennen en het had al dagen niet meer geregend.
Toch spande de hengst zijn spieren en voelde hij zijn lenderen samentrekken en besloot tot stilstand te komen. Zijn ooghoek had een vage omtrek herkend. Ja de hengst moest het in de deze tijden enkel van zijn ogen hebben. De kou en de wind maakte het bijna onmogelijk geuren op te pikken en dan nog het feit dat hij een oor miste en het andere vrijwel doof was en pas op een afstand van een meter of 5 geluiden kon oppikken. Ja best vervelend, maar zo was het leven.
Zijn vurige ogen vingen het hoofd van een schedel op en even kromden zijn wimpers arwanend over zijn ogen heen en snoof de hengst een rookwolkje uit. `Dood, breng mij niet tot de hel , dat is te makkelijk´ prevelde hij woorden met zijn rauwe stem waar geen enkel verschil van toonhoogte in lag. Wel was het gemeend, zijn aard kon dan nog zo zijn als het was, de hel sprak hem niet aan. De hel was een verbanning, voor paarden die dingen misdaan hadden en íedereen kon dingen misdoen. Voor Sauron had ´slecht´ geen betekenis. Zocht maar eens naar een term die echt klopte, die echt je aard omschreef, die was er simpelweg niet. Sauron kon liever de moeilijke weg, een harde, bittere weg en avontuur dan aard. Goed of slecht, het bestond niet in zijn ogen.
`Hallo milady, koele middag, is het niet?´ was zijn charmante stem en poging een gesprek aan te gaan met het wel redelijk vaag lijkende schedelpaard.
*Uit hebzucht ontstaan allerlei misdaden.
[&Narrie]