Slome passen markeerden haar voortgang.
De relatief jonge merrie was onderweg naar haar bestemming, het enige probleem was dat ze niet wist waar die lag of hoe lang ze erover zou doen. Alleen dat ze deze kant op moest, maar over een paar seconden zou ze zich net zo goed moeten omdraaien en weer terug gaan.
Ze was een gevangene van haar eigen hoofd.
Hoe hard ze er ook tegen vocht, het won altijd, en zij zou altijd gehoorzamen. De laatste keer dat ze een normaal gesprek had gehad kon ze zich niet eens meer herinneren. De enige conversaties die ze voerde was met zichzelf, ze stelde zichzelf vragen waar ze soms wel en soms geen antwoord op kreeg.
Haar hoeven brachten haar steeds dichterbij het water, de grijzige ogen opengesperd in een soort maniakale schittering.
’Wat is dat Blue? Zou het leuk zijn om daarin te rennen, hmm?’ vroeg ze zichzelf.
Zonder op een antwoord te wachten draafde ze de zee in, het ijzige water klotste om haar heen, de witte koppen braken om haar benen en ze had plezier.
Hoewel het voor korte tijd was, leken deze momenten ervoor te bestaan om haar op te beuren. Even verlost van het onderdrukkende gevoel dat ze meestal had voelde ze zich vrij. ’Whieee!’ Een verlossende schreeuw van frustratie werkte zich een weg naar buiten en ze gooide zich op haar achterbenen omhoog. Op het randje van de balans wankelend snoof ze de snijdende zilte lucht diep in. Wetend dat ze spijt zou krijgen van haar acties liet ze zich achterover vallen, de seconden strekten zich in de eeuwigheid uit en het water leek omhoog te komen om haar val op te vangen. De blauwe lucht boven haar werd buiten gesloten toen het water over haar heen spoelde. Voor een paar seconden was ze gewichtloos zo in de zee.
Weer bovenkomend brieste ze het water uit haar neus en proestte lang. Langzaam stapte ze weer naar de kant, haar benen iedere pas boven de zee optillend om de zwarte hoeven met een grote plons weer neer te laten komen. Genietend van het gevoel dat haar spieren moesten werken om het klaar te krijgen bereikte ze het zand. Ze waadde de laatste meters naar de kant en een zachte melodieuze lach weerklonk in haar eigen oren.
Met een schok hield ze haar adem in, het was zo lang geleden dat ze zichzelf had horen lachen, de herinnering eraan was nog maar vaag.
Ze blies de ingehouden lucht langzaam uit, de beweging gecontroleerd en strak.
Een nieuwe geur dreef haar neus in
Met haar hoofd een tikkeltje schuin stond ze daar, het water droop van haar doorweekte lichaam af en een half onderdrukte rilling trok over haar rug. Zie je, zei de stem in haar binnenste, nu krijg je spijt van dat kleine “avontuurtje” van je. Eigen schuld.
De zwarte arabier negeerde de stem zo goed en kwaad als het ging en concentreerde zich op de geur. Ze herkende hem niet, hmm, wie zou het zijn. Misschien wel een prachtige witte hengst met golvende manen tot op zijn knieën of een sierlijke arabier, net zoals zij, speculeerde ze. In feite had ze geen flauw idee wie eraan kwam. Maar de gedachte aan een echte, levende, ademende gesprekspartner was te goed om voorbij te laten gaan.
Blue stapte weg naar haar nieuwe bestemming, ze was verbaasd over hoe stijf haar spieren aanvoelden. De damp sloeg nog steeds van haar lichaam en ze koelde snel af, het zou een wonder zijn als ze hierdoor niet verkouden werd of erger, ziek.
Blegh, ze was een keer eerder lichamelijk ziek geweest, en het was bijna haar dood geworden.
Over haar geestelijke gezondheid praatte ze liever niet. Slechts enkele paarden wisten van haar “ziekte” af, en de meeste daarvan waren dood, of aan de andere kant van de wereld…
De geur werd met iedere pas sterker en in de verte werd een schim zichtbaar.
Open voor wie wil!
De relatief jonge merrie was onderweg naar haar bestemming, het enige probleem was dat ze niet wist waar die lag of hoe lang ze erover zou doen. Alleen dat ze deze kant op moest, maar over een paar seconden zou ze zich net zo goed moeten omdraaien en weer terug gaan.
Ze was een gevangene van haar eigen hoofd.
Hoe hard ze er ook tegen vocht, het won altijd, en zij zou altijd gehoorzamen. De laatste keer dat ze een normaal gesprek had gehad kon ze zich niet eens meer herinneren. De enige conversaties die ze voerde was met zichzelf, ze stelde zichzelf vragen waar ze soms wel en soms geen antwoord op kreeg.
Haar hoeven brachten haar steeds dichterbij het water, de grijzige ogen opengesperd in een soort maniakale schittering.
’Wat is dat Blue? Zou het leuk zijn om daarin te rennen, hmm?’ vroeg ze zichzelf.
Zonder op een antwoord te wachten draafde ze de zee in, het ijzige water klotste om haar heen, de witte koppen braken om haar benen en ze had plezier.
Hoewel het voor korte tijd was, leken deze momenten ervoor te bestaan om haar op te beuren. Even verlost van het onderdrukkende gevoel dat ze meestal had voelde ze zich vrij. ’Whieee!’ Een verlossende schreeuw van frustratie werkte zich een weg naar buiten en ze gooide zich op haar achterbenen omhoog. Op het randje van de balans wankelend snoof ze de snijdende zilte lucht diep in. Wetend dat ze spijt zou krijgen van haar acties liet ze zich achterover vallen, de seconden strekten zich in de eeuwigheid uit en het water leek omhoog te komen om haar val op te vangen. De blauwe lucht boven haar werd buiten gesloten toen het water over haar heen spoelde. Voor een paar seconden was ze gewichtloos zo in de zee.
Weer bovenkomend brieste ze het water uit haar neus en proestte lang. Langzaam stapte ze weer naar de kant, haar benen iedere pas boven de zee optillend om de zwarte hoeven met een grote plons weer neer te laten komen. Genietend van het gevoel dat haar spieren moesten werken om het klaar te krijgen bereikte ze het zand. Ze waadde de laatste meters naar de kant en een zachte melodieuze lach weerklonk in haar eigen oren.
Met een schok hield ze haar adem in, het was zo lang geleden dat ze zichzelf had horen lachen, de herinnering eraan was nog maar vaag.
Ze blies de ingehouden lucht langzaam uit, de beweging gecontroleerd en strak.
Een nieuwe geur dreef haar neus in
Met haar hoofd een tikkeltje schuin stond ze daar, het water droop van haar doorweekte lichaam af en een half onderdrukte rilling trok over haar rug. Zie je, zei de stem in haar binnenste, nu krijg je spijt van dat kleine “avontuurtje” van je. Eigen schuld.
De zwarte arabier negeerde de stem zo goed en kwaad als het ging en concentreerde zich op de geur. Ze herkende hem niet, hmm, wie zou het zijn. Misschien wel een prachtige witte hengst met golvende manen tot op zijn knieën of een sierlijke arabier, net zoals zij, speculeerde ze. In feite had ze geen flauw idee wie eraan kwam. Maar de gedachte aan een echte, levende, ademende gesprekspartner was te goed om voorbij te laten gaan.
Blue stapte weg naar haar nieuwe bestemming, ze was verbaasd over hoe stijf haar spieren aanvoelden. De damp sloeg nog steeds van haar lichaam en ze koelde snel af, het zou een wonder zijn als ze hierdoor niet verkouden werd of erger, ziek.
Blegh, ze was een keer eerder lichamelijk ziek geweest, en het was bijna haar dood geworden.
Over haar geestelijke gezondheid praatte ze liever niet. Slechts enkele paarden wisten van haar “ziekte” af, en de meeste daarvan waren dood, of aan de andere kant van de wereld…
De geur werd met iedere pas sterker en in de verte werd een schim zichtbaar.
Open voor wie wil!