- Aaliyah .
Verlaten. Dat was hij. Naroon had zijn leven -voor zo kort dat ook maar mocht zijn- alleen doorgebracht. Ja, tuurlijk eerst een paar dagen bij zijn moeder, maar daarna? Nee. Hij had haar nooit meer gezien. Ben ik niet goed genoeg? Haat ze me? Waarom, waarom was hij slachtoffer hier van. Er waren maar zat veulens, maar die leefden allemaal bij hun moeder. Melk had hij nodig, maar nergens was die mogelijkheid om melk te krijgen, nergens, hoeveel hij ook zocht. Een hele zoektocht om dat te vinden, maar alleen merrie's met veulens hadden dat. En die van zijn moeder, kon niemand vervangen. Het leek of die smaak voor hem afbestemd was, maar hij had er maar een enkele keren van kunnen genieten. Toen vulde het zijn maag nog. Daar leefde hij op. Nu leefde hij op.. Water, soms kleine besjes en dat soort dingen. De rest kon hij nog niet echt goed op kauwen, dat was sowieso ook niet eens voor zijn buik bestemd. Wáárom was het leven zo hard? Haatte ze hem? Hij had Witje nóóit iets verkeerd gedaan, en dan nog kreeg hij dit? Een uitgelaten zucht verliet zijn keel, hoofdschuddend strompelde hij door. Ja, zo leefde hij. Met tegenzin, niemand keek naar hem, niemand gaf om hem. Niemand. Helemaal niemand. Jaloers was hij op paarden die wél de liefde kregen die ze verdienden. Maar op deze manier.. Het maakte hem sterk, fysiek. Bijna alle tegenslagen had hij doorstaan, was hij doorheen gekomen. Al enkele malen had hij net op het nippertje geleefd om dood te gaan. Misschien was het ook maar beter als dat wél was gebeurd. Dan zou hij niet letterlijk door het leven sukkelen. Sociaal contact had hij eigenlijk nooit gehad, hij wilde wel, maar durven..? Nee, echt niet. Zijn verdriet wilde hij niet delen met anderen, al zijn ervaringen hield hij voor altijd voor hem alleen. Het kleine, bruine veulentje was kwetsbaar, voor alles. Ondanks alles, wilde hij niet dat iemand anders alles zou te horen krijgen wat hij had meegemaakt, gewoon te erg voor een halfjaar oud hengstje. Van zijn moeder had hij ook niet echt veel te horen gekregen naar wie hij kon gaan als het slecht ging. Wel dat zijn vader een grote, zwarte hengst was en hij vele broers en zussen hadden. Wacht eens.. Zouden die hem kunnen helpen? Damn, natuurlijk niet, hun namen had hij niet.. Waarom moest het precies zó lopen, dat hij aan zijn lot werd overgelaten?
Naroon haatte het, dit, alles. Alleen door zijn moeder. Ze had hem beter niet op de wereld kunnen zetten, had hij tenminste niet zo veel moeten vechten voor zijn leven. Als ze hem toch maar alleen rond liet zwerven. Wilde ze soms dat hij dood ging? Een zucht verliet zijn keel. Waarschijnlijk wel, anders was hij nu niet alleen geweest. Kwam het door zijn vader dat zijn moeder hem minachtte? Leek hij te veel op hem? Nah, dat laatste leek misschien wel onmogelijk. Hij was misschien maar één week bij haar geweest, dan kon ze dat lang niet weten. Door al deze dingen die hij had doorstaan, wist hij wel, dat hij nooit zomaar iemand kon vertrouwen, dat hij alles om hem heen haatte, hoe moeilijk het ook was. Als er nu bijvoorbeeld een jachtdier zo komen, zou hij de pineut zijn. Die zou hem zo kunnen pakken, want spieren waren ver bij hem te zoeken. Even stond hij stil, schraapte hij met zijn hoef over de stoffige ondergrond en keek even om zich heen. De weg leek eindeloos. Alles leek hetzelfde. Water. Zijn keel, kurkdroog. Zelfs geen speeksel bereikte zijn mond. Dit was iets wat hij veel meemaakte de laatste tijd, misschien omdat hij wel steeds groter werd. 'Naroon, ik laat je nooit in de steek.' Bij die woorden keek hij strak vooruit, schudde zijn hoofd. 'Je deed het wel! Ik háát je!' Luid schreeuwend kwam het uit zijn mond, sissend. Het was waar. De merrie, zijn moeder, ze was niets waard in zijn ogen.
Slappeling.