Asra was terug. De plek waar ze haar reis begonnen was, die zo'n onverwoestbare indruk op haar had gemaakt, was nog onveranderd. Terwijl ze haar laatste stappen op het plateau zette keek ze uit over het weidse, stille landschap dat haar omringde. De bergtoppen, allen bestaande uit hetzelfde soort roodachtige rots, staarden roerloos voor zich uit in hun eeuwige poging de dichte mist met hun priemende blikken te doorgronden. Het leek of de tijd hen niets deed, alsof het hen niet uitmaakte dat de jarenlange erosie hun toppen systematisch had afgevlakt. Of misschien kwam het door de fluweelzachte mist die overal tussendoor glipte dat alle scherpe randen en hoeken uit het uitzicht verdwenen. De mist was er altijd, zonder uitzondering. Hij hoorde bij de berg, met zijn klamme druppeltjes die Asra's wimpers natmaakten, met zijn onzichtbare bewegingen waarin hij geruisloos tussen de koude stenen door vloeide, waarmee hij zich zich moeiteloos in de kleinste hoekjes en nisjes nestelde. De mist was zo zichtbaar en tegelijkertijd zo ongrijpbaar dat het haar fascineerde. Ze kon nog geen twintig meter voor haar hoeven kijken, wat een raar soort mysterie in haar achterliet. Achter de mistlaag kon van alles zijn. Een roofdier dat zijn tanden aflikte en stond te popelen om ze in haar flank te zetten. Een ander paard met goede of kwade bedoelingen. Of gewoon de volgende rots in dit eindeloze gebied. Ze wist het niet, en juist die onzekerheid maakte haar opgewonden. Ze staarde in de lichtgrijze massa, die voor haar ogen begon te vervormen tot vage beelden. Ze zag flarden van een merrie, liggend op de grond, in een ongemakkelijke houding. Toen ze beter keek zag ze dat de merrie aan het bevallen was van een veulen. Het beeld vervaagde en de mist vormde een nieuw tafereel. Het jonge veulen stond voor de eerste keer in zijn, of nee, háár leven op en liep een paar struikelende pasjes om haar moeder heen. Het was een gezond, levendig veulen, zag Asra. Toen verscheen er een donkere vlek in de mist verschijnen. De vlek vervormde tot een machtige, sterke hengst, die vernietigend op de merrie en haar veulen neerkeek. Met een schok realiseerde Asra dat zij het was, het veulen. De hengst was de leider van haar oude kudde, de merrie haar moeder die nooit gedekt had mogen worden. Toch had die jonge hengst uit een voorbijtrekkende kudde haar moeder uitgekozen om zijn nageslacht mee uit te breiden. Ze knipperde met haar ogen, maar het beeld verdween niet. Steeds weer vervormde de mist, steeds toonde hij een andere scène uit haar roerige leven, almaar sneller en sneller achter elkaar, tot ze duizelig achteruit sprong. Nog eenmaal smolten de druppeltjes om, ze vormden een paard, een hengst van een jaar of acht, negen, schatte ze, dat haar bedroefd aankeek. Zijn blik was zo intens dat ze achteruit deinsde, misselijk van het besef dat bij haar omhoogkwam. Het was haar vader, haar echte vader. En hij was hier.
Even plotseling als ze verschenen waren verdwenen de beelden weer. De flarden vielen uiteen en gleden zachtjes ruisend terug naar hun oorspronkelijke plaats. De stilte viel weer in in Asra's hoofd. Ze was weer alleen.
Haar blik gleed over het landschap. Ze vroeg zich af of er op de één of andere manier iets veranderd was. Nog meer vroeg ze zich af wat de beelden betekend hadden. De vage contouren van de bergruggen weerspiegelden in haar ogen, ze zag hun grauwe kleur door de grijze waas heen. Nog steeds was er geen enkel geluid op het idee gekomen om de maagdelijke stilte te doorbreken. Nog steeds leek de aarde verstomd in haar beweging.
Gerustgesteld liet Asra zich leiden door de eentonigheid en de voorspelbaarheid van haar omgeving. Ze vond rust in de zachte lijnen die de bergrug en de grijze hemel in elkaar over lieten vloeien. Eigenlijk is dit de rand van de wereld, dacht ze bij zichzelf. De vormden liepen hier zo vanzelfsprekend in elkaar over, alles hoorde bij elkaar. Ze bleef er maar naar kijken, op zoek naar de geruststelling dat de beelden van zonet niets betekend hadden, dat het alleen maar haar eigen verzinsels waren. Zo vond ze langzaam haar zelfbeheersing terug.
Net toen ze besloten had om weer verder te gaan en een plek voor de nacht te zoeken, viel haar blik op een vreemde onderbreking in het rotspatroon voor haar voeten. Verstard staarde ze naar het voorwerp, het leven, dat zo ontzettend misplaatst was in dit bij uitstek levenloze gebied. Ze probeerde een verklaring te bedenken voor datgene wat ze zag, maar haar hersenen leken niet meer te werken. De kleuren van het kleine plantje waren dan wel wat verbleekt door de laag mist die haar ervan scheidde, maar toch was het ongemakkelijk duidelijk dat dit ding hier niet hoorde.
Vlak voor Asra's hoeven, zomaar midden tussen de rotsen, stond een ranke, zuiver witte lelie.
814 woorden. Ik heb er wel wat verhaallijn in gedaan, maar omdat Asra het zag in het landschap hoopte ik dat het zou kunnen... Zo niet, dan hoor ik het wel :)
Even plotseling als ze verschenen waren verdwenen de beelden weer. De flarden vielen uiteen en gleden zachtjes ruisend terug naar hun oorspronkelijke plaats. De stilte viel weer in in Asra's hoofd. Ze was weer alleen.
Haar blik gleed over het landschap. Ze vroeg zich af of er op de één of andere manier iets veranderd was. Nog meer vroeg ze zich af wat de beelden betekend hadden. De vage contouren van de bergruggen weerspiegelden in haar ogen, ze zag hun grauwe kleur door de grijze waas heen. Nog steeds was er geen enkel geluid op het idee gekomen om de maagdelijke stilte te doorbreken. Nog steeds leek de aarde verstomd in haar beweging.
Gerustgesteld liet Asra zich leiden door de eentonigheid en de voorspelbaarheid van haar omgeving. Ze vond rust in de zachte lijnen die de bergrug en de grijze hemel in elkaar over lieten vloeien. Eigenlijk is dit de rand van de wereld, dacht ze bij zichzelf. De vormden liepen hier zo vanzelfsprekend in elkaar over, alles hoorde bij elkaar. Ze bleef er maar naar kijken, op zoek naar de geruststelling dat de beelden van zonet niets betekend hadden, dat het alleen maar haar eigen verzinsels waren. Zo vond ze langzaam haar zelfbeheersing terug.
Net toen ze besloten had om weer verder te gaan en een plek voor de nacht te zoeken, viel haar blik op een vreemde onderbreking in het rotspatroon voor haar voeten. Verstard staarde ze naar het voorwerp, het leven, dat zo ontzettend misplaatst was in dit bij uitstek levenloze gebied. Ze probeerde een verklaring te bedenken voor datgene wat ze zag, maar haar hersenen leken niet meer te werken. De kleuren van het kleine plantje waren dan wel wat verbleekt door de laag mist die haar ervan scheidde, maar toch was het ongemakkelijk duidelijk dat dit ding hier niet hoorde.
Vlak voor Asra's hoeven, zomaar midden tussen de rotsen, stond een ranke, zuiver witte lelie.
814 woorden. Ik heb er wel wat verhaallijn in gedaan, maar omdat Asra het zag in het landschap hoopte ik dat het zou kunnen... Zo niet, dan hoor ik het wel :)