Je pense donc Je suis
Haar blozend- roze ogen tuurden over de groene velden, wijd uitstrekkend aan de horizon van links helemaal naar rechts, zover ze kijken kon als ze stil bleef staan.
Aan de top van de groene heuvels stond ze, de wind rukkend aan haar manen en staart alsof ze het van haar wilde stelen. Maar, dat zal nooit lukken, de haren zaten stevig vast aan haar huid, alleen de zwakke en de kleine lieten zich meenemen met de wind en volgden een prachtig avontuur- niet weten waar ze uit zouden komen.
Ze voelde zich rustig maar, zeker niet onverslaanbaar, soms had ze echt het gevoel dat achter haar een psychotische moordenaar stond, dan was het snel gedaan met haar en niemand zou haar dan herinneren.
Nee, daarvoor kwam ze hier niet, ze kwam niet hier om de grond in te rotten zonder dat iedereen zou vrezen bij het noemen van haar naam. Nee, ze was hier, haar geboorteplaats, gekomen om te zorgen dat niemand hier zou verlaten zonder te weten wie zij was.
Iedereen moest voor haar uitwijken, iedereen moest voor haar buigen maar, dat zal haar niet alleen lukken- en dat wist ze.
‘Sta mij bij, goden van het Noorden, goden van het Zuiden, van het Westen en het Oosten. Sta mij bij en kijk toe hoe ik de harten van de onwetende uit hun borst ruk en met hun bloed kunstwerken maak.
Sta mij bij als ik iedereen schrik zal aanjagen en iedereen ware angst laat vrezen. Sta mij bij…’
Haar woorden waren zacht, fluisterend en alleen bedoeld voor zichzelf. Maar, de wind dacht daar anders over, zij nam haar woorden mee over de verse, groene sprieten en fluisterde ze in andermans oren. Trots hief ze haar hoofd, richting de roze, oranje en brandend rode lucht die achter haar donker begon te worden.
‘ Als de zon ondergaat in het Oosten en opkomt in het Zuiden, als de zeeën zijn opgedroogd en de bergen blazen in de wind als bladeren zal ik- onbekende merrie van dit land- iedereen laten weten wie ik ben.
Iedereen zal mij kennen en niemand zal mij ooit meer vergeten, tot het moment dat het verhaal niet meer doorverteld wordt, en niemand het zich meer herinneren kan.
Dan zal ik terug keren en zo zal angst ook, moge niemand mij ooit vergeten.
Sta mij bij, Goden, sta mij bij..’
Het was allemaal gelovig gebrabbeld- en hoewel ze nooit in die belachelijke goden heeft geloofd, bleef ze over hen praten alsof haar ouders waren.
Hoog steigerde ze, haar manen dansten hun sierlijke dans met de wind, verleidelijk als ze was. Haar ogen gleden nog een keer over het gebied en toen liet ze langzaam haar oogleden zakken.
Ze wilde een luide hinnik uitstoten maar, iets hield haar tegen, iets diep in haar wat zich lang niet had laten zien.
‘Cogito Ergo Sum’ Sprak ze luid toen ze weer denderend neerkwam op de heuvels, de grond trilde licht onder haar gewicht en de lucht was donker geworden.
Nu hoefde ze alleen nog maar te wachten, te wachten tot de zon weer op zou komen…
Haar blozend- roze ogen tuurden over de groene velden, wijd uitstrekkend aan de horizon van links helemaal naar rechts, zover ze kijken kon als ze stil bleef staan.
Aan de top van de groene heuvels stond ze, de wind rukkend aan haar manen en staart alsof ze het van haar wilde stelen. Maar, dat zal nooit lukken, de haren zaten stevig vast aan haar huid, alleen de zwakke en de kleine lieten zich meenemen met de wind en volgden een prachtig avontuur- niet weten waar ze uit zouden komen.
Ze voelde zich rustig maar, zeker niet onverslaanbaar, soms had ze echt het gevoel dat achter haar een psychotische moordenaar stond, dan was het snel gedaan met haar en niemand zou haar dan herinneren.
Nee, daarvoor kwam ze hier niet, ze kwam niet hier om de grond in te rotten zonder dat iedereen zou vrezen bij het noemen van haar naam. Nee, ze was hier, haar geboorteplaats, gekomen om te zorgen dat niemand hier zou verlaten zonder te weten wie zij was.
Iedereen moest voor haar uitwijken, iedereen moest voor haar buigen maar, dat zal haar niet alleen lukken- en dat wist ze.
‘Sta mij bij, goden van het Noorden, goden van het Zuiden, van het Westen en het Oosten. Sta mij bij en kijk toe hoe ik de harten van de onwetende uit hun borst ruk en met hun bloed kunstwerken maak.
Sta mij bij als ik iedereen schrik zal aanjagen en iedereen ware angst laat vrezen. Sta mij bij…’
Haar woorden waren zacht, fluisterend en alleen bedoeld voor zichzelf. Maar, de wind dacht daar anders over, zij nam haar woorden mee over de verse, groene sprieten en fluisterde ze in andermans oren. Trots hief ze haar hoofd, richting de roze, oranje en brandend rode lucht die achter haar donker begon te worden.
‘ Als de zon ondergaat in het Oosten en opkomt in het Zuiden, als de zeeën zijn opgedroogd en de bergen blazen in de wind als bladeren zal ik- onbekende merrie van dit land- iedereen laten weten wie ik ben.
Iedereen zal mij kennen en niemand zal mij ooit meer vergeten, tot het moment dat het verhaal niet meer doorverteld wordt, en niemand het zich meer herinneren kan.
Dan zal ik terug keren en zo zal angst ook, moge niemand mij ooit vergeten.
Sta mij bij, Goden, sta mij bij..’
Het was allemaal gelovig gebrabbeld- en hoewel ze nooit in die belachelijke goden heeft geloofd, bleef ze over hen praten alsof haar ouders waren.
Hoog steigerde ze, haar manen dansten hun sierlijke dans met de wind, verleidelijk als ze was. Haar ogen gleden nog een keer over het gebied en toen liet ze langzaam haar oogleden zakken.
Ze wilde een luide hinnik uitstoten maar, iets hield haar tegen, iets diep in haar wat zich lang niet had laten zien.
‘Cogito Ergo Sum’ Sprak ze luid toen ze weer denderend neerkwam op de heuvels, de grond trilde licht onder haar gewicht en de lucht was donker geworden.
Nu hoefde ze alleen nog maar te wachten, te wachten tot de zon weer op zou komen…