Imens står solen over højen
Han mindes den sommer hvor hun strålede
Forsvandt I haven grøn, og træernes sang hun fandt
In the mean while the sun stands above the hill
She recalls the summer he shone
Vanished in the green garden, and he found the song of the trees.
De maneschijn verzilverde de witte plukjes in haar manen en haar verdrietige blik was gericht op het reflecterende meer.
Twee violet- gekleurde kijkers staarden gefixeerd naar het zilveren, onrustige water, rustig wachtte ze af op het antwoord van haar logische vraag;
Wie of wat dwaalde rond in het kille water op zo’n winderige, herfst- avond, op het punt van overgang naar de nacht?
Eén haast gouden koi karper met een zilveren stip op zijn kop en één spierwitte koi karper met een gouden stip op zijn kop cirkelden om elkaar haan, alsof ze één waren, compleet in balans.
Als ze huilen kon, had ze dat gedaan maar, tegelijker tijd was ze gelukkig, ze was gelukkig dat ze nu verder kon zonder dat iemand haar vreemd zou aankijken.
‘Die merrie met een overleden veulen’, ‘die gekke, eenzame moeder’.
Ze moesten eens weten, ze moesten eens weten hoe lastig het was! En, dat ze eigenlijk helemaal niet zo alleen was.
Ze had Magnolia, haar trouwe, gekke, eerlijk gezegd compleet gestoorde zuster, natuurlijk haar lieve tweeling- broer Salomon en haar blinde, grote broer Berenklauw naar wie we alleen op keken.
Toch waren ze geen van allen er voor haar toen ze hen het meest nodig had, ze waren allemaal druk met hun eigen leventje.
Een zacht zuchtje verliet haar mond en met haar blik weer gericht op het meer en de twee kop karpers liet ze haar hoofd en haar oren zakken.
‘Ik wil niet verdrietig zijn, Elan, ik wil het niet maar, ik kan niet anders..’ Fluisterde ze uiterst zachtjes terwijl de wind haar woorden meedroegen.
‘Ik voel dat je bij mij staat, als het kil is, om elkaar warm te houden. Ik weet dat het jij bent die zachtjes woorden fluistert als de wind weer huilt.
Ik mis je zo erg, schat…Ik mis je..’
Han mindes den sommer hvor hun strålede
Forsvandt I haven grøn, og træernes sang hun fandt
In the mean while the sun stands above the hill
She recalls the summer he shone
Vanished in the green garden, and he found the song of the trees.
De maneschijn verzilverde de witte plukjes in haar manen en haar verdrietige blik was gericht op het reflecterende meer.
Twee violet- gekleurde kijkers staarden gefixeerd naar het zilveren, onrustige water, rustig wachtte ze af op het antwoord van haar logische vraag;
Wie of wat dwaalde rond in het kille water op zo’n winderige, herfst- avond, op het punt van overgang naar de nacht?
Eén haast gouden koi karper met een zilveren stip op zijn kop en één spierwitte koi karper met een gouden stip op zijn kop cirkelden om elkaar haan, alsof ze één waren, compleet in balans.
Als ze huilen kon, had ze dat gedaan maar, tegelijker tijd was ze gelukkig, ze was gelukkig dat ze nu verder kon zonder dat iemand haar vreemd zou aankijken.
‘Die merrie met een overleden veulen’, ‘die gekke, eenzame moeder’.
Ze moesten eens weten, ze moesten eens weten hoe lastig het was! En, dat ze eigenlijk helemaal niet zo alleen was.
Ze had Magnolia, haar trouwe, gekke, eerlijk gezegd compleet gestoorde zuster, natuurlijk haar lieve tweeling- broer Salomon en haar blinde, grote broer Berenklauw naar wie we alleen op keken.
Toch waren ze geen van allen er voor haar toen ze hen het meest nodig had, ze waren allemaal druk met hun eigen leventje.
Een zacht zuchtje verliet haar mond en met haar blik weer gericht op het meer en de twee kop karpers liet ze haar hoofd en haar oren zakken.
‘Ik wil niet verdrietig zijn, Elan, ik wil het niet maar, ik kan niet anders..’ Fluisterde ze uiterst zachtjes terwijl de wind haar woorden meedroegen.
‘Ik voel dat je bij mij staat, als het kil is, om elkaar warm te houden. Ik weet dat het jij bent die zachtjes woorden fluistert als de wind weer huilt.
Ik mis je zo erg, schat…Ik mis je..’