Gehuld in de zwarte mantels van de duisternis. Verscholen tussen de donkere takken van het betoverde woud. Wachtend op hem die haar ontmoeten zou om zijn plannen aan haar te onthullen. Ze was er zeker van dat hij zou komen. Ook al had deze ‘afspraak’ niet fysiek plaatsgevonden. Ze wíst dat hij haar niet zou durven óntlopen. Hij vreesde haar; sprak knielend en met zijn hoofd gebogen, ondanks dat híj degene was die hoger in rang stond en rechtstreeks mocht communiceren met het land waarvan de naam niet uitgesproken werd. Hij vergat het keer op keer. Zijn brein leek het niet te kunnen vasthouden, noch kon zijn geest. En toch was hij zich er bewust van. Wist hij precies wat hij deed en welke stappen hij nam. Hoe hij moest handelen om het juiste pad te blijven bewandelen. En dat alles, omdat zijn geest in verbinding stond met de hare en dus ook met de Zijne. Gebonden aan de Dood. Zo zou hij leven, en sterven. Neuriënd en vrolijk dansend op het ritme van haar melodietje bewoog ze zich voort. Langzaam, zwevend en toch met een snelheid die door menig paard niet getraceerd kon worden. Dwalend. En ~schijnbaar onzeker over haar bestemming. Fluitend, haast slapend. Als een prooidier dat naar de roofdieren schreeuwde dat ze haar moesten roepen. Ze was een dwaas voor de buitenwereld. Zo was ze ter wereld gekomen op deze aarde, en zo zou ze ook sterven. Want hier, waar het gras lang, groen en sappig was en waar de vlinders onschuldig in het rond fladderden, werd zij niet begrepen. En zij zou ook nooit begrepen kunnen worden vanwege de goedheid die hier tot hoog in de hemel hing.
De koude en ijle lucht verkoelde haar luchtwegen. Een frisse wind waaide door haar brein. En toch kon zij niets anders dan onzin uitkramen. De keuze was namelijk niet aan haar. Zij had geen vrije wil. Er werd voor haar gekozen. En toch kon ze doen en laten waar zij zin in had. Omdat ze onbewust een eigen recht had. Een eigen ‘ik’. En dat ‘ik’ kon door niets of niemand bestuurd worden.
Verbaasd werd de blik in haar zwartvlammende ogen, toen felle zonnestralen het aardoppervlak wisten te raken. Haar wenkbrauw vervormde zich in een merkwaardige frons toen ze dit uiterst vreemde tafereel nogmaals waarnam. Het water van de rivier leek te kolken, omhoog te komen en een gedaante aan te nemen. Een gedaante die op haar afkwam, haar wilde grijpen en probeerde mee te sleuren. Ze sloot haar ogen en liet haar geest vrij. Hij was het die haar wilde uithoren. Haar wilde vernieuwen en wilde ophelderen. Een soort ‘resetten’, maar dan toch anders. Bijna letterlijk léég stond zij daar. Verdwaasd en in trance. Wachtend op het moment dat ze weer kon léven. En dat moment, kwam spoedig. Ze had minder dan twintig seconden gewacht toen ze weer kon ademen. De wereld weer kon aanschouwen en er een deel van kunnen zijn. Met plezier? Absoluut niet. Een nieuwe blik werd door haar op het water geworpen en twee vlammende ogen weerspiegelden. Haar lippen krulden zich in een brede grijns. Haar vader was tevreden.
De koude en ijle lucht verkoelde haar luchtwegen. Een frisse wind waaide door haar brein. En toch kon zij niets anders dan onzin uitkramen. De keuze was namelijk niet aan haar. Zij had geen vrije wil. Er werd voor haar gekozen. En toch kon ze doen en laten waar zij zin in had. Omdat ze onbewust een eigen recht had. Een eigen ‘ik’. En dat ‘ik’ kon door niets of niemand bestuurd worden.
Verbaasd werd de blik in haar zwartvlammende ogen, toen felle zonnestralen het aardoppervlak wisten te raken. Haar wenkbrauw vervormde zich in een merkwaardige frons toen ze dit uiterst vreemde tafereel nogmaals waarnam. Het water van de rivier leek te kolken, omhoog te komen en een gedaante aan te nemen. Een gedaante die op haar afkwam, haar wilde grijpen en probeerde mee te sleuren. Ze sloot haar ogen en liet haar geest vrij. Hij was het die haar wilde uithoren. Haar wilde vernieuwen en wilde ophelderen. Een soort ‘resetten’, maar dan toch anders. Bijna letterlijk léég stond zij daar. Verdwaasd en in trance. Wachtend op het moment dat ze weer kon léven. En dat moment, kwam spoedig. Ze had minder dan twintig seconden gewacht toen ze weer kon ademen. De wereld weer kon aanschouwen en er een deel van kunnen zijn. Met plezier? Absoluut niet. Een nieuwe blik werd door haar op het water geworpen en twee vlammende ogen weerspiegelden. Haar lippen krulden zich in een brede grijns. Haar vader was tevreden.