Witte damp dreef uit haar neusgaten. De cremello kleurige merrie stapte kalm rond, met iedere pas zakte ze tot over haar kogels weg in de sneeuw. Het enige teken dat ze geïrriteerd begon te raken was de vernauwing van haar ogen. De melkblauwe irissen waren nauwelijks te onderscheiden, sommigen dachten dat ze blind was, maar de merrie kon even goed zien als een ander. Haar lichte ogen gaven zelfs een beter zicht in het donker, een simpelere verklaring voor haar nachtelijke dwalingen was er niet, behalve misschien dat ze dan minder ongewenst gezelschap had. Weinig paarden aan de andere kant van de lijn gingen er in hun eentje op uit, en deden ze dat wel… Tsja, de ochtend vond soms rare dingen.
Een geluid sneed door de ijzige lucht, stampende hoeven volgden elkaar op en Chegyo’s oren draaiden naar achteren. Een sprankje leven vuurde op in haar lichte ogen, maar doofde al net zo snel weer. De geur die ze al snel rook kwam van een van de Valkyrie, een vage bekendheid van de geur deed haar rondkijken, net alsof ze het eerder had geroken, maar er toen niet bij stil had gestaan. Misschien in de kudde gebieden, denkbeeldig schouderophalend liep ze door, ze zou er vanzelf wel achter komen, of niet. Langzaam boog ze haar hals naar beneden en snoof zacht, de warme luchtstroom deed haar neusvleugels trillen en smolt enkele sneeuwvlokken voor haar hoeven waardoor een plasje water ontstond. Haar roze tong gleed door het water en ze likte het op zoals een hond dat doet. Haar tong was niet zo dik, lang en lenig als die van Fawn, daar kon geen enkele tong tegenop moest ze toegeven, maar die van haar had een prachtige scheur in de voorkant die zelfs Fawn niet had. Hoewel Fawn wel de veroorzaker ervan was, een donkere schaduw trok over haar ogen toen ze eraan terug dacht. De lichtelijk gestoorde merrie had haar tong aangezien voor een “smakelijk hapje” en er een stuk uitgebeten. Sindsdien was ze voorzichtiger geworden in de buurt van Fawn-‘ik-heb-een-gestoorde-vreetbui’
Millimeter voor millimeter hief ze haar hoofd op, de tijd die ze daarvoor nodig had benutte haar grijze massa - met de nodige zwarte delen - om uit te zoeken wie er nou bij die half bekende geur hoorde.
Ze schudde haar hoofd halverwege de beweging omhoog en brieste luid. Geen zin meer om te raden wie het was, waarschijnlijk had ze het toch fout. Opzoeken was een beter idee, dan zou ze er vanzelf wel achter komen. Zonder haast speurde ze de omgeving af en draaide tenslotte haar lichaam een kwartslag om, in de richting waar de geur het sterkst was.
‘Hehe’ Kwam er half binnensmonds over haar lippen. Chegyo stapte aan en kneep al snel haar ogen weer tot spleetjes. Het waterige winterse zonnetje deed zijn best om door te breken maar erg succesvol in haar pogingen was ze nog niet. Enkele witgele stralen weerkaatsen van de sneeuw en verblinde haar zicht soms voor minuten.
Het was door een van deze perioden dat ze niet in de gaten had dat er voor haar een paard stond. Vloekend op de zon draafde ze door de sneeuw tot ze plotseling ergens tegenop botste. ‘Ouch!’ Was haar eerste reactie. ‘Wel verdomme welke idioot staat ineens midden op het pad?’ Bracht ze uit terwijl ze onderzoekend haar kaak bewoog. Er leek niets gebroken te zijn, maar de steeds groter wordende rode vlek onder haar vertelde haar dat ze in ieder geval een bloedneus aan de aanvaring over had gehouden.
Ze liet haar ogen van de rode sneeuw naar boven dwalen. De smalle spleetjes die zichtbaar waren stonden op moord. Zo bleef ze even naar de zwarte hengst staren totdat ze doorhad dat dit het paard was bij wie de geur hoorde. Langzaam hief ze haar hoofd op, het bloed dat over haar neus liep en daar terplekke bevroor negerend. ‘En jij bent?’ Vroeg ze hem, haar stem in gelijke toon met de blik in haar ogen.
Kyanos!
Een geluid sneed door de ijzige lucht, stampende hoeven volgden elkaar op en Chegyo’s oren draaiden naar achteren. Een sprankje leven vuurde op in haar lichte ogen, maar doofde al net zo snel weer. De geur die ze al snel rook kwam van een van de Valkyrie, een vage bekendheid van de geur deed haar rondkijken, net alsof ze het eerder had geroken, maar er toen niet bij stil had gestaan. Misschien in de kudde gebieden, denkbeeldig schouderophalend liep ze door, ze zou er vanzelf wel achter komen, of niet. Langzaam boog ze haar hals naar beneden en snoof zacht, de warme luchtstroom deed haar neusvleugels trillen en smolt enkele sneeuwvlokken voor haar hoeven waardoor een plasje water ontstond. Haar roze tong gleed door het water en ze likte het op zoals een hond dat doet. Haar tong was niet zo dik, lang en lenig als die van Fawn, daar kon geen enkele tong tegenop moest ze toegeven, maar die van haar had een prachtige scheur in de voorkant die zelfs Fawn niet had. Hoewel Fawn wel de veroorzaker ervan was, een donkere schaduw trok over haar ogen toen ze eraan terug dacht. De lichtelijk gestoorde merrie had haar tong aangezien voor een “smakelijk hapje” en er een stuk uitgebeten. Sindsdien was ze voorzichtiger geworden in de buurt van Fawn-‘ik-heb-een-gestoorde-vreetbui’
Millimeter voor millimeter hief ze haar hoofd op, de tijd die ze daarvoor nodig had benutte haar grijze massa - met de nodige zwarte delen - om uit te zoeken wie er nou bij die half bekende geur hoorde.
Ze schudde haar hoofd halverwege de beweging omhoog en brieste luid. Geen zin meer om te raden wie het was, waarschijnlijk had ze het toch fout. Opzoeken was een beter idee, dan zou ze er vanzelf wel achter komen. Zonder haast speurde ze de omgeving af en draaide tenslotte haar lichaam een kwartslag om, in de richting waar de geur het sterkst was.
‘Hehe’ Kwam er half binnensmonds over haar lippen. Chegyo stapte aan en kneep al snel haar ogen weer tot spleetjes. Het waterige winterse zonnetje deed zijn best om door te breken maar erg succesvol in haar pogingen was ze nog niet. Enkele witgele stralen weerkaatsen van de sneeuw en verblinde haar zicht soms voor minuten.
Het was door een van deze perioden dat ze niet in de gaten had dat er voor haar een paard stond. Vloekend op de zon draafde ze door de sneeuw tot ze plotseling ergens tegenop botste. ‘Ouch!’ Was haar eerste reactie. ‘Wel verdomme welke idioot staat ineens midden op het pad?’ Bracht ze uit terwijl ze onderzoekend haar kaak bewoog. Er leek niets gebroken te zijn, maar de steeds groter wordende rode vlek onder haar vertelde haar dat ze in ieder geval een bloedneus aan de aanvaring over had gehouden.
Ze liet haar ogen van de rode sneeuw naar boven dwalen. De smalle spleetjes die zichtbaar waren stonden op moord. Zo bleef ze even naar de zwarte hengst staren totdat ze doorhad dat dit het paard was bij wie de geur hoorde. Langzaam hief ze haar hoofd op, het bloed dat over haar neus liep en daar terplekke bevroor negerend. ‘En jij bent?’ Vroeg ze hem, haar stem in gelijke toon met de blik in haar ogen.
Kyanos!