De dorre ondergrond onder zijn hoeven voelde onprettig. Het was onvruchtbaar, geen plantje dat in die grond kon leven. De reden dat de grond zo hard was, was watertekort. Geen vegetatie mogelijk. Alleen maar de brandende zon boven de hemel, die de woestijn bijna vierentwintig uur per dag van bijzonder hoge temperaturen verschafte. En de woestijn in zijn geheel, verschafte de levende wezens van uitdroging als die er te lang in rondzwierven. Als die er verdwaald in raakten. En als je uitgedroogd was, kreeg je daarbij de vervelende symptomen. De woestijn was daarbij enorm gul voor je gedachtegang en liet deze dan overstromen met hallucinaties.
Een droog hoestje, dat te vergelijken was van een hoest van een persoon die teveel had gerookt, verbrak even de stilte die de droge woestijn, waarna het geluid weer langzaam wegebde. De hoest was afkomstig van een goudkleurige hengst die door de woestijn slenterde op zoek naar een uitweg van deze hel. De smaak in zijn mond was stoffig, iets wat hij niet prefereerde. Hij zag er als plaatje in zijn geheel er ook behoorlijk stoffig uit, net als de woestijn waar hij doorheen banjerde.
De hengst was het oranje kleurige zand nu zo langzamerhand wel zat. Rare beelden vlogen inmiddels zijn gedachtegang in en uit. Zijn slapen knalden als twee op hol geslagen trommels tegen zijn schedels. De stoffige smaak overheerste, en een misselijkmakend gevoel kroop vanbinnen in hem op. Duizenden mieren kietelden zijn maagwand. Ze kropen uit zijn neusgaten, onder zijn oren vandaan. Hij schopte met zijn achterbeen tegen zijn onderbuik, alsof hij een vlieg verjaagde in de warme zomerdagen. Het voelde alsof zijn buik alle kanten op schudde, de mieren door elkaar vlogen, en daardoor nog erger zijn binnenste begonnen te verbouwen. Voor zijn ogen zag hij zwart. Zwart..
Met een nog zwaarder gevoel van misselijkheid schudde hij die gedachte weg. Zijn bovenlip trok zich op een merkwaardige manier op. Zijn gele tanden werden zichtbaar. Zijn oren draaiden zich naar achteren. Opeens stond hij stil, zijn groene ogen, de kleur die je deed denken aan een slang, naar het oranje gekleurde zand gericht.
Met een onverwachte explosie van kracht, die hij wel degelijk nog in zich had. Hij moest weg van deze hel. Alles in hem riep om te vluchten. Er waren meestal drie keuzes, vechten, stokstijf stil blijven staan, en vechten. Meestal viel de laatste optie in zijn smaak, maar op het moment was weinig om voor te vechten. Stokstijf stil blijven staan was de dood op zijn buik geschreven. Hij moest vluchten. En diep in zich voelde hij de angst in zich opborrelen of hij hier wel degelijk weg zou kunnen komen. Een gevoel dat zeldzaam bij hem was. Hij overschatte meestal zijn kracht, dacht dat hij de wereld aankon. Dat hij werkelijk alle lasten op zijn schouders zou kunnen dragen. Hij was nog niet wijs genoeg. Hij moest nog ervaring opdoen met de gebeurtenissen die nog zouden moeten komen. Hiervan had hij iets geleerd: Blijf weg bij woestijnen.
Achter hem ontstond een werkelijk grote stofwolk. Zijn hoeven denderden op de harde grond. Weg, weg, weg. Zijn gesnuif werd gepaard bij het geluid hoe zijn hoeven neerkwamen. Zijn staart, die samen was gesmolten met vuil en klitten, wapperde achter hem aan.
Na enkele minuten, hij wist eigenlijk niet hoeveel tijd er voorbij was gegaan. Wel dat zijn vacht nu nat was op de plekken waar hij inspanning had geleverd. Hij zag bomen. Ja, wel degelijk bomen, met groene toppen en takken die als machtige armen door de lucht zweefden. Parmantig, trots, sterk. Bomen. Dat was het teken dat hij kon afremmen en dat zijn weg uit de hel bijna voorbij was.
Open voor iemand die een post met zo'n lengte kan terug typen.
Een droog hoestje, dat te vergelijken was van een hoest van een persoon die teveel had gerookt, verbrak even de stilte die de droge woestijn, waarna het geluid weer langzaam wegebde. De hoest was afkomstig van een goudkleurige hengst die door de woestijn slenterde op zoek naar een uitweg van deze hel. De smaak in zijn mond was stoffig, iets wat hij niet prefereerde. Hij zag er als plaatje in zijn geheel er ook behoorlijk stoffig uit, net als de woestijn waar hij doorheen banjerde.
De hengst was het oranje kleurige zand nu zo langzamerhand wel zat. Rare beelden vlogen inmiddels zijn gedachtegang in en uit. Zijn slapen knalden als twee op hol geslagen trommels tegen zijn schedels. De stoffige smaak overheerste, en een misselijkmakend gevoel kroop vanbinnen in hem op. Duizenden mieren kietelden zijn maagwand. Ze kropen uit zijn neusgaten, onder zijn oren vandaan. Hij schopte met zijn achterbeen tegen zijn onderbuik, alsof hij een vlieg verjaagde in de warme zomerdagen. Het voelde alsof zijn buik alle kanten op schudde, de mieren door elkaar vlogen, en daardoor nog erger zijn binnenste begonnen te verbouwen. Voor zijn ogen zag hij zwart. Zwart..
Met een nog zwaarder gevoel van misselijkheid schudde hij die gedachte weg. Zijn bovenlip trok zich op een merkwaardige manier op. Zijn gele tanden werden zichtbaar. Zijn oren draaiden zich naar achteren. Opeens stond hij stil, zijn groene ogen, de kleur die je deed denken aan een slang, naar het oranje gekleurde zand gericht.
Met een onverwachte explosie van kracht, die hij wel degelijk nog in zich had. Hij moest weg van deze hel. Alles in hem riep om te vluchten. Er waren meestal drie keuzes, vechten, stokstijf stil blijven staan, en vechten. Meestal viel de laatste optie in zijn smaak, maar op het moment was weinig om voor te vechten. Stokstijf stil blijven staan was de dood op zijn buik geschreven. Hij moest vluchten. En diep in zich voelde hij de angst in zich opborrelen of hij hier wel degelijk weg zou kunnen komen. Een gevoel dat zeldzaam bij hem was. Hij overschatte meestal zijn kracht, dacht dat hij de wereld aankon. Dat hij werkelijk alle lasten op zijn schouders zou kunnen dragen. Hij was nog niet wijs genoeg. Hij moest nog ervaring opdoen met de gebeurtenissen die nog zouden moeten komen. Hiervan had hij iets geleerd: Blijf weg bij woestijnen.
Achter hem ontstond een werkelijk grote stofwolk. Zijn hoeven denderden op de harde grond. Weg, weg, weg. Zijn gesnuif werd gepaard bij het geluid hoe zijn hoeven neerkwamen. Zijn staart, die samen was gesmolten met vuil en klitten, wapperde achter hem aan.
Na enkele minuten, hij wist eigenlijk niet hoeveel tijd er voorbij was gegaan. Wel dat zijn vacht nu nat was op de plekken waar hij inspanning had geleverd. Hij zag bomen. Ja, wel degelijk bomen, met groene toppen en takken die als machtige armen door de lucht zweefden. Parmantig, trots, sterk. Bomen. Dat was het teken dat hij kon afremmen en dat zijn weg uit de hel bijna voorbij was.
Open voor iemand die een post met zo'n lengte kan terug typen.