~Noefke~
Met haar hoofd gebogen liep de pikzwarte Andalusiër merrie door het bos. Ze rook aan het gras en trok af en toe een plukje pollen eruit. Tevreden kauwde ze op het resultaat. Ze liep naar een lage treur wilg, waar tegen de stam de klimop omhoog rees. De bladeren streken over de merrie haar vacht heen. Ze lieten wat bloesem achter op haar rug. Tevreden keek de merrie naar het plekje in de schaduw. Ze liep naar een uitgeholde plek in de stam en liet zich daar op de grond neer dalen. Ze dacht aan haar vroegere tijd op de stoeterij. Hoe ze speelde met haar maatjes en hoe ze af en toe plakte bij haar moeder. Hoe haar moeder zich aan haar ergerde als ze in zo’n ‘plak’ bui was. Haar moeder… een grote Andalusiër merrie die voor haar zorgde en van haar hield als hoe ze was. Ook al was ze af en toe nog zo raar. Van het verdenken van fluitenkruid tot het houden van geuren. Om de één of andere rede was ze altijd het buitenbeentje geweest. Samen met haar vriend, Blower, verkende ze de grote weides en werden op twee jarige leeftijd getraind. Blower en zij groeide op als broer en zus. Tot de veilingen kwamen en de mensen Blower niet goed genoeg, voor hun renstal vonden. Ze verkochten hem voor een aardige plak geld en zo bleef Noefke alleen achter. Noefke heeft maanden getreurd, maar besefte toen dat het geen nut om langer te treuren en verder te gaan.
Met een schok keerde de merrie terug in het heden. Ze lag daar, geschokt en weer getreurd. Noefke stond maar weer op. In haar lange manen bleven wat takjes en bloementjes hangen. Ze schudde zich uit maar de takken waren standvastig. Noefke gaf het maar op en begon met een stevige pas te draven. Na een aantal minuten stopte ze, omdat ze geen idee had van waar ze was. Ze stopte abrupt en keek om haar heen. Ze keek van links naar rechts en was aan gekomen in het donkere gedeelte van het bos. ze steigerde kort en laag. Ergens was ze bang. Dit negeerde ze maar, dat kwam voornamelijk door de gedachte die vooraf gingen aan het draven. Ze draaide een paar keek om en vroeg zich nu hardop af waar ze was.
Een vogel boven haar begon weer irritant te fluiten. Noefke hief haar hoofd en een hinnik ontsnapte uit haar mond. De merrie zocht vurig naar een uitweg van het takken doolhof. Ze was enorm verdwaald. Nu zou ze al schrikken van haar eigen schaduw. Weer hinnikte ze. Ze voelde een koude nattigheid over haar heen trekken en besefte dat het regende. Ze begon in tegengestelde richting te draven. Om de weg terug naar het lichte gedeelte te vinden. Haar manen wapperde op en neer. haar staart zwierf achter haan aan. Ze zag het bos duidelijk lichter worden en het gekraai van de vogels werd duidelijker. Ze was weer bij de boom aangekomen.
Opgelucht en een beetje moe liet ze zich voor de boom neer ploffen. Als er nu een paard zou komen zou ze een makkelijke prooi zijn. Dat gevoel zette ze snel van zich af en doezelde in een lichte slaap. Toen ze even later wakker werd, was het gestopt met regenen en hadden de wolken plaats gemaakt voor een strak blauwe hemel en een stralende zon. De vogels vlogen door de lucht en sneerde door de licht witte wolkjes. Ze legde haar hoofdje weer op de grond en keek vanaf hier naar de lucht. Ze genoot van dit uitzicht en vroeg zich af of ze daadwerkelijk helemaal alleen was.
Met haar hoofd gebogen liep de pikzwarte Andalusiër merrie door het bos. Ze rook aan het gras en trok af en toe een plukje pollen eruit. Tevreden kauwde ze op het resultaat. Ze liep naar een lage treur wilg, waar tegen de stam de klimop omhoog rees. De bladeren streken over de merrie haar vacht heen. Ze lieten wat bloesem achter op haar rug. Tevreden keek de merrie naar het plekje in de schaduw. Ze liep naar een uitgeholde plek in de stam en liet zich daar op de grond neer dalen. Ze dacht aan haar vroegere tijd op de stoeterij. Hoe ze speelde met haar maatjes en hoe ze af en toe plakte bij haar moeder. Hoe haar moeder zich aan haar ergerde als ze in zo’n ‘plak’ bui was. Haar moeder… een grote Andalusiër merrie die voor haar zorgde en van haar hield als hoe ze was. Ook al was ze af en toe nog zo raar. Van het verdenken van fluitenkruid tot het houden van geuren. Om de één of andere rede was ze altijd het buitenbeentje geweest. Samen met haar vriend, Blower, verkende ze de grote weides en werden op twee jarige leeftijd getraind. Blower en zij groeide op als broer en zus. Tot de veilingen kwamen en de mensen Blower niet goed genoeg, voor hun renstal vonden. Ze verkochten hem voor een aardige plak geld en zo bleef Noefke alleen achter. Noefke heeft maanden getreurd, maar besefte toen dat het geen nut om langer te treuren en verder te gaan.
Met een schok keerde de merrie terug in het heden. Ze lag daar, geschokt en weer getreurd. Noefke stond maar weer op. In haar lange manen bleven wat takjes en bloementjes hangen. Ze schudde zich uit maar de takken waren standvastig. Noefke gaf het maar op en begon met een stevige pas te draven. Na een aantal minuten stopte ze, omdat ze geen idee had van waar ze was. Ze stopte abrupt en keek om haar heen. Ze keek van links naar rechts en was aan gekomen in het donkere gedeelte van het bos. ze steigerde kort en laag. Ergens was ze bang. Dit negeerde ze maar, dat kwam voornamelijk door de gedachte die vooraf gingen aan het draven. Ze draaide een paar keek om en vroeg zich nu hardop af waar ze was.
Een vogel boven haar begon weer irritant te fluiten. Noefke hief haar hoofd en een hinnik ontsnapte uit haar mond. De merrie zocht vurig naar een uitweg van het takken doolhof. Ze was enorm verdwaald. Nu zou ze al schrikken van haar eigen schaduw. Weer hinnikte ze. Ze voelde een koude nattigheid over haar heen trekken en besefte dat het regende. Ze begon in tegengestelde richting te draven. Om de weg terug naar het lichte gedeelte te vinden. Haar manen wapperde op en neer. haar staart zwierf achter haan aan. Ze zag het bos duidelijk lichter worden en het gekraai van de vogels werd duidelijker. Ze was weer bij de boom aangekomen.
Opgelucht en een beetje moe liet ze zich voor de boom neer ploffen. Als er nu een paard zou komen zou ze een makkelijke prooi zijn. Dat gevoel zette ze snel van zich af en doezelde in een lichte slaap. Toen ze even later wakker werd, was het gestopt met regenen en hadden de wolken plaats gemaakt voor een strak blauwe hemel en een stralende zon. De vogels vlogen door de lucht en sneerde door de licht witte wolkjes. Ze legde haar hoofdje weer op de grond en keek vanaf hier naar de lucht. Ze genoot van dit uitzicht en vroeg zich af of ze daadwerkelijk helemaal alleen was.