When I’m good I’m good, but when I’m bad I’m better
Lopen was zwaar in dit zand, de droogte brandde in zijn keel. Zijn witte hoeven sleepte over de grond en lieten een spoor achter dat snel werd weggevaagd door de in het rond vliegende zandkorrels. Je zou denken dat nu er een zachte wind stond de dodelijke woestijn iets beter uit te houden zou zijn: het was, zo mogelijk, nog erger. De benauwde stikhete wind liet alle zandkorrels zachtjes in het rond blazen en hij moest zijn ogen tot spleetjes knepen om te voorkomen dat ze zijn ogen in vlogen. Remember moest zeggen, nu hij zichzelf tot ‘badass’ had bekroond, zelf prefereerde hij andere woordkeuzes, badass was zo bevoordeeld. Het woord ‘badass’ horende dacht Remember eerder aan cynische, in het rond moordende gekken dan echt aan zichzelf. Hij was niet de typische slechterik, als die überhaupt al bestond. Hij was ook niet de perfecte slechterik, als díe überhaupt al bestond. De perfecte slechterik zou diegene zijn voor wie iedereen angst had, wiens naam niet uitgesproken werd omdat men te bang was voor hem, waar iedereen vijf mijl uit de buurt zou blijven. Hmmm, de rust. Maar die slechterik was er sowieso niet, het was de eenentwintigste eeuw, tegenwoordig liep iedere goedzak rond met zo’n arrogante kop dat er moeilijk nog over angst gesproken kon worden. Een scheve glimlach gleed rond zijn lippen, ze zouden er wel komen, misschien pas in de drieëntwintigste eeuw, maar ze kwamen er wel.
De woestijn was nooit echt zijn favoriete plek geweest. De meeste ‘slechteriken’ voelden zich hier thuis. Een flauwe grinnik gleed over zijn lippen, alsjeblieft zeg. Geen een paard zou van deze plek houden. De dorst was te tergend. Al die slechte paarden dachten dat ze van de plek hielden, omdat alle slechte paarden dat toevallig deden. Remember had zelf eventjes gedacht dat deze plek misschien wel zijn nieuwe thuis ging worden, de doodse stilte in de woestijn het nieuwe geluid van zijn levenslied zou worden. Echter was de kans klein. Als hij hier ooit uit was, als hij er überhaupt uit kón komen,
Het slecht zijn beviel Remember wel, gewoon nergens om geven, geen liefde, geen vriendschap, het hoefde niet meer. Niemand zou nu nog iets goeds van hem verwachten, hij zou niet hoeven op te leven naar verwachtingen, hij hoefde niet te doen wat andere van hem verwachten. Want wie zou nog van hem verwachten dat hij zou luisteren? Het was ironisch hoe iedereen altijd dacht dat het slecht zijn om moorden ging, om vechten, hoewel Remember nog geen een moord had gepleegd, nog nooit.
Weer glimlachte hij, denkend aan de tijd waarin hij zich bij Dawn had gevoegd en samen een kudde had geleid. Zijn mondhoeken verstrakte, hij had haar niet moeten vertrouwen. Natuurlijk wou ze hem wegwerken, natuurlijk zou die smerige, vieze rotmerrie een leugen over hem verzinnen. Die als een lopend vuurtje verspreiden en vervolgens zorgen dat iedereen zich tegen hem keerde. Hij was woedend geweest, hij was nog steeds woedend. Maar hij was afgekoeld en de woede had zich omgedraaid in een veel erge haat. Zijn koelbloedige haat borrelde onder hem voort, bepaalde iedere actie die hij zette, ieder woord dat hij sprak. En als hij de kans ooit zou krijgen, zou hij direct Dawn’s miezerige hoofd van haar romp afscheuren, zij zou de eer krijgen om als zijn eerste moord te dienen en hij zou het goed doen. Een wraakzuchtige glimlach gleed over zijn lippen terwijl hij nadacht over alle verschillende manieren waarop hij haar kon vermoorden.
Oké, het was zijn eigen fout dat hij de merrie had gedekt, maar zij had hem verleid en hij gaf haar gewoon graag de schuld. Magnifico moest eens weten, ze zou ziedend zijn, maar niemand was perfect. Was zij niet degene die, ondanks haar o zo overtuigende liefde voor hem, toegestaan had om gedekt te worden door een hengst waarvan ze gewoon kon rúiken dat hij niet deugde? Hij was tenminste niet echt meer verbonden geweest aan hun partnerschap. Hij had al zo veel excuses verzonnen dat het gewoon zielig werd.
Hij was zo in gedachten verzonken dat hij de zwarte fries die in de verte opdook niet eens had opgemerkt. Hij zuchtte, ja die rust waar hij zo net nog over na had gedacht zou er voor hem nog niet in zitten. Hij deed geen enkele moeite om echt naar de hengst te kijken en bleef gewoon verveeld een paar meter van hem stilstaan. Toen pas keek Remember op, de fries was imposant, zijn spieren waren duidelijk zichtbaar onder zijn as zwarte huid. Er was een voordeel aan de plek die de fries had uitgekozen, in elk geval stond Remember nu in de schaduw en kon hij een beetje afkoelen en op adem komen. Hij eindigde zijn keuring bij de ogen van de zwarte Fries. Remember keek hem fronsend aan en schatte de omstandigheden in.
`Mag ik je erop wijzen dat jíj op míjn pad staat, en aangezien ik geen zin heb om nog een meter verder naar links af te wijken om te voorkomen dat ik weer rondjes ga lopen, wil ik je vriendelijk vragen om eventjes een paar metertjes naar links te gaan, mij erlangs te laten en weer een paar metertjes naar rechts,’ met gemaakte vriendelijkheid glimlachte Remember naar de hengst, hoewel zijn ogen niet mee lachte. Dit was een van de voordelen aan het slechtzijn; in elk geval nam niemand het je kwálijk als je niet aan de kant wou.