All the white horses are still in bed
I tell you that I'll always want you near
You say that things change my dear
Twee roze kijkers speurden rond het gebied, een kille wind sloeg rond haar hals en rukte aan haar lange haren. De maneschijn flikkerde op haar zilveren vlekken en weerkaatste in haar oogwit en pupil.
Haar blik was gericht op de maan, hoog aan de hemel en ze knipperde enkele keren, turend in de verte, zich verwonderen over de schoonheid van moeder Aarde.
Ze miste het, alles, haar zoon, haar partner, haar vader en moeder, haar zuster en broers, hoe dichtbij of ver weg dan ook, ze miste ze.
En hoeveel mensen haar dan ook zouden vertellen dat ze eens vrolijk moest zijn, ze kon niet anders dan verdrietig zijn, ze had momenteel geen reden om vrolijk te zijn, om te genieten van het leven. Alles wat er toe deed voor haar was haar afgenomen.
De warmte werd haar afgenomen, langzaam voelde ze zich stijf, alsof ze plots geen ledematen meer had, alleen haar romp die haar sierlijke hals ondersteunde, die weer haar hoofd ondersteunde, een omhulsel van haar hersenen; de god van haar lichaam.
Als de merrie huilen kon, had ze dat gedaan, tranen met tuiten, dan had ze gejankt als 4- jarig kind dat niet naar haar eerste dag van school wilde gaan.
Azalea had gekrijst en geschreeuwd, schreeuwen van pijn zouden het zijn, pijnscheuten in haar borst, afkomstig van haar rusteloze hersenen en gedachtes.
‘Elan’ fluisterde ze zachtjes, Elan, haar zoontje, haar veulentje van haar afgenomen.
[i]I tell you that I'll always want you near
You say that things change
My dear
Tori Amos- Winter