Goodnight, sleep tight
Don't let the dead bite
Don't let the dead bite
Vroeger, toen het leven veel minder ingewikkeld was, had een zeker klein veulentje een paar lessen geleerd over het woord hulpeloos. Het begrip wat gekoppeld werd met het synoniem zwak, machteloos, werd tegelijkertijd geassocieerd met de vrij overtuigende levenslessen die erop stonden dat het woord, in zeker zin in ieder geval, niet bestond; ‘daar geloven wij niet in,’ werd er gezegd. Er werd gezegd dat het woord ‘hulpeloos’ werd gevormd door een stelletje mokkels met geen enkel verstand van de tijd van nu.
De tijd van nu, dat was, de slimmere tijd, en dat hield in dat de paarden nu anders keken naar verwondingen en zwakheden. Ze bagatelliseerden hun onzekerheden. Doordat alle paarden dat deden, moest dit ene kleine veulentje dat natuurlijk ook doen.
Daarnaast; het kleine murmeltje was kleiner dan het gemiddelde paard. De ouderen hadden het verstandig gevonden dat ze zo snel mogelijk zou opgroeien, op eigen benen zou leren staan. Haar lichaam was kwetsbaarder, breekbaarder, en makkelijker te manipuleren, dus vanbinnen moest ze praktisch onverslaanbaar wezen. Paarden verwachtten van haar dat ze alles zou doen om te voorkomen dat ze in lastige situaties zichzelf met haar rug tegen de muur gedrukt eindigde.
Hulpeloosheid was dus kortom niet een woord wat zich in haar woordenboek waagde.
Dus terwijl ze hier stond; midden in een vrij onbekend woud, tussen de jonge, laaghangende stengels van een grote treurwilg, vrijwel volledig van het zicht ontnomen, kwam er opeens een plekje vrij onder het kopje ‘h’ in haar woordenboek. Natuurlijk was dit, bleef ze zichzelf voorhouden, puur voor suggestie.
Het paardje, niet veel meer dan negentig centimeter hoog, had de elegante bouw van een Warmbloed. However, wat het meeste concern van de merrie was, was het feit dat ze nietsvermoedend in een leegstaand konijnenhol was gestapt, en er ongelukkigerwijs, niet meer uitkwam. Iedere keer als Mnemosyne’s strijd om lost te komen toenam, vond ze zichzelf nog een paar centimeter dieper wegzakken.
Te koppig om haar verlies toe te geven, en zeker veel te trots om voor hulp te roepen, bleef ze daar staan, met zichzelf – en het lege konijnenhol – in strijd verwikkeld. Deze bonte Amerikaanse mini had een grote trots, en mogelijk een even grote mond, maar ze had ook hersenen, gepaard met de wijsheid om bewust te zijn van haar nadelen. Alleen nu, als de frustratie het beste van haar werd, besloot ze die wijsheid te laten vallen, en zichzelf tevergeefs te bevrijden.
Met één blauw, en één bruin oog keek ze neer op haar kleine hoefje wat opgeslokt werd door het groene mos. ‘Damnit,’ vloekte ze zachtjes, met een fluweelzachte stem, albeit schor van het niet vele praten. De merrie was namelijk niet een grote prater, meer een denker, en een observeerder. Natuurlijk, ze had altijd wel scherpe opmerkingen klaar liggen.
Of het van haar zacht uitgesproken vloek was, of het van haar zachte geluidjes die ze had gemaakt tijdens het stribbelen, maar er waren tekenen van leven te bespeuren in het woud rondom haar. Niet de vanzelfsprekende geluiden van vogels en klein wild, maar een groot dier, dat met veel gekraak de takken onder z’n poten doormidden knakte, wellicht een paard. Een grote, perhaps.
Mnemo draaide haar achterhand zo ver mogelijk naar buiten, zodat haar voorhand in de richting van het geluid stond gedraaid. Haar observante ogen staarden direct naar de bewegende takken, haar oren snibbig naar achteren gedraaid.
Zodra het reusachtige paard in haar gezichtsveld was gekomen, maakte ze oogcontact, stilletjes een uitdaging aan het sturen via haar ogen; en wie mag jij wel niet wezen?
Voor één van de Blindfolded hengsten. Sorry, volgende wordt beter.
OPEN
De tijd van nu, dat was, de slimmere tijd, en dat hield in dat de paarden nu anders keken naar verwondingen en zwakheden. Ze bagatelliseerden hun onzekerheden. Doordat alle paarden dat deden, moest dit ene kleine veulentje dat natuurlijk ook doen.
Daarnaast; het kleine murmeltje was kleiner dan het gemiddelde paard. De ouderen hadden het verstandig gevonden dat ze zo snel mogelijk zou opgroeien, op eigen benen zou leren staan. Haar lichaam was kwetsbaarder, breekbaarder, en makkelijker te manipuleren, dus vanbinnen moest ze praktisch onverslaanbaar wezen. Paarden verwachtten van haar dat ze alles zou doen om te voorkomen dat ze in lastige situaties zichzelf met haar rug tegen de muur gedrukt eindigde.
Hulpeloosheid was dus kortom niet een woord wat zich in haar woordenboek waagde.
Dus terwijl ze hier stond; midden in een vrij onbekend woud, tussen de jonge, laaghangende stengels van een grote treurwilg, vrijwel volledig van het zicht ontnomen, kwam er opeens een plekje vrij onder het kopje ‘h’ in haar woordenboek. Natuurlijk was dit, bleef ze zichzelf voorhouden, puur voor suggestie.
Het paardje, niet veel meer dan negentig centimeter hoog, had de elegante bouw van een Warmbloed. However, wat het meeste concern van de merrie was, was het feit dat ze nietsvermoedend in een leegstaand konijnenhol was gestapt, en er ongelukkigerwijs, niet meer uitkwam. Iedere keer als Mnemosyne’s strijd om lost te komen toenam, vond ze zichzelf nog een paar centimeter dieper wegzakken.
Te koppig om haar verlies toe te geven, en zeker veel te trots om voor hulp te roepen, bleef ze daar staan, met zichzelf – en het lege konijnenhol – in strijd verwikkeld. Deze bonte Amerikaanse mini had een grote trots, en mogelijk een even grote mond, maar ze had ook hersenen, gepaard met de wijsheid om bewust te zijn van haar nadelen. Alleen nu, als de frustratie het beste van haar werd, besloot ze die wijsheid te laten vallen, en zichzelf tevergeefs te bevrijden.
Met één blauw, en één bruin oog keek ze neer op haar kleine hoefje wat opgeslokt werd door het groene mos. ‘Damnit,’ vloekte ze zachtjes, met een fluweelzachte stem, albeit schor van het niet vele praten. De merrie was namelijk niet een grote prater, meer een denker, en een observeerder. Natuurlijk, ze had altijd wel scherpe opmerkingen klaar liggen.
Of het van haar zacht uitgesproken vloek was, of het van haar zachte geluidjes die ze had gemaakt tijdens het stribbelen, maar er waren tekenen van leven te bespeuren in het woud rondom haar. Niet de vanzelfsprekende geluiden van vogels en klein wild, maar een groot dier, dat met veel gekraak de takken onder z’n poten doormidden knakte, wellicht een paard. Een grote, perhaps.
Mnemo draaide haar achterhand zo ver mogelijk naar buiten, zodat haar voorhand in de richting van het geluid stond gedraaid. Haar observante ogen staarden direct naar de bewegende takken, haar oren snibbig naar achteren gedraaid.
Zodra het reusachtige paard in haar gezichtsveld was gekomen, maakte ze oogcontact, stilletjes een uitdaging aan het sturen via haar ogen; en wie mag jij wel niet wezen?
OPEN